St Fransiscus Kerk
te Zwillbrock
Fraai beeld van geroest metaal in de tuin rond de kerk. Geschiedenis van kerk en klooster te Zwillbrock. Voor de geschiedenis van Zwillbrock moeten we teruggaan naar de tijd van de Reformatie en Contra-reformatie. Aan het einde van de 16e, begin 17e eeuw had het Calvinisme zich in de Nederlanden de status van staatsgodsdienst weten te verwerven, terwijl de Katholieke Kerk zich in Munsterland wist te handhaven. Aan het eind van de Tachtigjarige Oorlog, bij de Vrede van Munster, in het jaar 1648 is de onafhankelijkheid van de Nederlanden erkend. Dientengevolge werd de grens tussen Gelre en het vorstbisdom Munster niet alleen een politieke grens tussen het Heilige Roomse Rijk en de nieuwe staat der Nederlanden, maar ook in verregaande mate een grens tussen katholiek en calvinistisch staatsgezag. Nog steeds echter strekte het diocees Munster zich over de Gelderse Achterhoek uit, waar weliswaar in menige plaats de reformatie de overhand had verkregen, maar nog steeds in andere plaatsen velen trouw aan de oude kerk waren gebleven. Een klein deel van het gebied aan de andere kant van de grens, de Heerlijkheid Borculo, was bovendien leen van de bisschop van Munster en tijdens de Tachtigjarige Oorlog aan de macht van Munster onttrokken. Met wapengeweld trachtte de nieuwe vorstbisschop, Christoph Bernhard von Galen (1650 - 1678) dit gebied, dat direct aan Zwillbrock grensde, voor keizer en rijk en zodoende voor Munster terug te winnen, en overviel tot twee keer toe zonder succes de Nederlanden. Tot aan het einde van het vorstbisdom (1802) voerden echter de Munsterse bisschoppen nog steeds de titel van Heer te Borculo. Tot aan het begin van de 1ge eeuw bleven ook de oude diocees grenzen bestaan, waarbinnen vele Gelderse gemeenten lagen, tot door de pauselijk bul "De salute animarum" van 1821 de dioceesgrenzen met de politieke grenzen in overeenstemming werden gebracht. Teneinde voor de katholieken aan gene zijde van de grens, in het bijzonder voor degenen die tot het bisdom Munster behoorden, de zielzorg te kunnen blijven uitoefenen, ontstond langs de grens van Bocholt tot Gronau een keten van zogenaamde missiestaties. Vanuit deze kapellen en kerken, die direct aan de grens lagen en op veilig Munsters territorium waren gebouwd, kon zonder gevaar zielzorg worden uitgeoefend, hetgeen in de jaren na 1648 de katholieken in de Nederlanden verboden was. Dat aan deze missiestaties de bisschoppen als wereldlijke heersers van de kapel of kerk die aan de Heerlijkheid Borculo grensde, hun bijzondere zorg wijdden, spreekt vanzelf. Westgevel van de kerk. De geschiedenis van kerk en klooster te Zwillbrock begon met Kerstmis 1651, toen de minorietenpater Georg Philippi, geassisteerd door zijn confrater Coelistin Tilbeek van het Franciscanenklooster te Bocholt, voor de onderdrukte katholieken uit Groenlo en de Heerlijkheid Borculo in "Silva Brok" een middernachtsmis in de open lucht opdroeg. Een kroniek geeft hier als volgt verslag van: "Er kwamen voor deze gedenkwaardige middernachtsmis zoveel gelovigen uit een gebied met een straal van vijf uur gaans bij elkaar, dat men van een duizendkoppige menigte kan spreken". In de volgende weken nam de toeloop van gelovigen verder toe, zodat men geregelde diensten organiseerde en nog vóór Pasen 1652 een bescheiden kapel van turfplaggen bouwde, om de celebranten en de liturgische gewaden tegen weer en wind te beschermen. Nog in de loop van hetzelfde jaar werd de kapel vergroot. Met ondersteuning van de bisschop van Munster, Christoph Bemhard von Galen, en de abdis van Vreden, Maria Sophia von Salm-Reiferscheid (16451674) die de grond ter beschikking stelde, ontstond niet lang daarna een in steen opgetrokken kapel, die al in 1656 moest worden vergroot, en een woning voor de paters. Om voor het grote aantal gelovigen, dat uit de Achterhoek en ook uit Twente naar Zwillbrock stroomde, de zielzorg uit te oefenen en de sacramenten toe te dienen, bleef men Pater Georg Philippi vanuit zijn klooster te Bocholt ondersteunen, en in 1657 verkreeg de missiestatie de status van residentie. Omstreeks 1660 waren 12 minderbroeders in Zwillbrock werkzaam. Pasen 1665 bedroeg het aantal gelovigen en communikanten van gene zijde van de grens bijna 2400 personen. Zwillbrock was een toevluchtsoord voor de onderdrukte katholieken van Twente en de Achterhoek geworden. Dit bracht een verdere uitbreiding van de statie met zich mee, zodat in 1670 deze tot een zelfstandig convent onder leiding van een pater gardiaan werd verheven. Het klooster droeg, ter herinnering aan de middernachtsmis van Kerstmis 1651, de naam "Closter Bethlehem an't Schwillbrock". Een in witte steentjes in het plaveisel voor de kerkingang aangebrachte ster herinnert heden nog aan deze naam en aan die heugelijke gebeurtenis van Kerstmis 1651. Hoogaltaar met afbeelding van Christus aan het kruis. Nadat de anti-katholieke wetgeving milder werd aan het eind van de 17e eeuwen de katholieke eredienst weer werd toegelaten belastten de paters Franciscanen zich met de zielzorg van vele parochies in het Nederlandse grensgebied, die destijds nog tot het diocees Munster behoorden. Nog altijd echter ontvingen ook vele Nederlanders in Zwillbrock de sacramenten. Hier werden kinderen gedoopt, volwassenen gingen te biecht en ontvingen met Pasen de communie. Daarbij kwam het maar al te vaak tot conflicten tussen de paters van Zwillbrock en de priesters van de Missio Hollandica, de katholieke kerkelijke organisatie die in de Nederlanden weer toegelaten werd en aan het hoofd waarvan een door de Paus benoemde Apostolisch-Vicaris stond. In het Nederlandse gedeelte van het diocees Munster echter was de status van de paters op grond van het kerklijk recht onaanvechtbaar. De bevolking van Zwillbrock daarentegen behoorde onveranderd bij de parochie Vreden. Giften van de Nederlandse katholieken en royale ondersteuning door de vorstbisschop Franz Amold von Wolff-Metternich zur Gracht (1706 - 1718) stelden de Minorieten in 1713 in staat de eerste steen te leggen voor een nieuw kloostergebouwen tenslotte, op 6 oktober van het jaar 1717, voor de bouw van de nog bestaande kerk. Die eerste steen legde de vorstbisschop Franz Arnold persoonlijk, waarvan de gedenksteen rechts naast het hoogaltaar getuigt. De bouw van de kerk zal waarschijnlijk rond het jaar 1720 voltooid zijn. De plechtige inwijding ter ere van de Heilige Franciscus had echter pas op 24 april 1748 plaats, zoals genoemde gedenksteen eveneens aangeeft. Toch moet volgens een andere bron de bouw al in 1719 voltooid geweest zijn en ook als ruimte voor de eredienst gebruikt zijn. Welke oorzaken er toe geleid hebben, dat zo'n lange tijd tussen eerste-steenlegging en inzegening verstreek, is nergens vermeld. Onze gastheer een Franciscaanse monnik verteld ons over het welzijn van de kerk. De architect van de kerk is onbekend. Telkens werd in het verleden de naam Gottfried Laurenz Pictorius met de bouw in verband gebracht, dezelfde die destijds als bouwmeester in bisschoppelijke dienst stond. Anders dan door een stijlvergelijking kon tot nu toe hiervoor geen bewijs gevonden worden. De medewerking van de majoor en ingenieur Gottfried Laurenz Pictorius aan de bouw van de barokkerk van Zwillbrock is wel degelijk mogelijk, aangezien de architect in die jaren dikwijls, wegens verschillende bouwwerkzaamheden in opdracht van de vorst, in Ahaus verbleef en destijds tegelijkertijd aanzienlijke middelen uit de ambtelijke inkomsten voor ondersteuning van de bouw van klooster en kerk te Zwillbrock bestemd werden. Ook de ontwerpers van de altaren, de preekstoel, het orgelfront, de koorbanken en de prachtige communiebank zijn onbekend, misschien waren het kloosterbroeders of vaklieden uit de streek. In 1748 ziet het kloostercomplex er dan uit, zoals het op een kaart van het grensgebied uit die tijd is afgebeeld. In de jaren 1765 tot 1782 werd de rechtervleugel, -evenwijdig aan de kerk- vernieuwd en aanzienlijk uitgebreid. Tot aan de saecularisatie zijn kerk en klooster zo blijven bestaan. Vooruitlopend op de tenslotte door de Franse Revolutie teweeggebrachte "ReichsdeputationshauptschluB" werd in 1802 het vorstbisdom Munster opgeheven en de "Ämter" Ahaus en Bocholt aan de vorsten von Salm-Salm en Salm Kyrburg overgedragen om gemeenschappelijk beheerd te worden als zelfstandig vorstendom met de zich daarin bevindende stiften en kloosters. Dezen lieten het klooster te Zwillbrock aanvankelijk ongemoeid, aangezien het uitbetalen van renten aan de paters en broeders een hogere uitg-ave zou zijn geweest dan het kloostervermogen aan inkomsten zou hebben opgeleverd. Niettemin werd het aannemen van novicen verboden, zodat het klooster gedoemd was uit te sterven. Toen tenslotte op 28 Februari 1811 het vorstendom Salm op grond van een Frans senaatsbesluit van 13 december 1810 bij het Keizerrijk Frankrijk werd ingelijfd, was voor het klooster het einde gekomen. Overeenkomstig de Franse wetgeving werd het klooster opgeheven en het vermogen ervan onder beheer van de domeinen gebracht. De laatste Minorieten verlieten het klooster aan het eind van het jaar 1811. Aangezien klooster noch kerk voor paardenstal of kazerne geschikt waren, respectievelijk hieraan geen behoefte bestond, overwoog men, hoe het hele complex het gunstigst verkocht kon worden. Een timmerman uit Vreden kreeg de opdracht de waarde van het materiaal, dat bij afbraak van de kerk vrij zou komen, nauwkeurig te taxeren. De waarde van de zandsteenplavuizen van de kerkvloer werd met 95 francs aangegeven, de 116 ruiten in de kerkramen op 116 francs geschat. Parochies uit de omgeving verzochten, al de liturgische gewaden, gebruiksvoorwerpen alsmede de klokken te mogen overnemen. Onder Franse administratie kwam het dan weliswaar niet meer tot de verkoop, pas het Pruisische domeinenbestuur verkocht op 20 november 1821 aan een consortium, dat uit verscheidene kooplieden bestond, het kloostergebouw, dat enkele jaren later werd afgebroken. Inmiddels was de vicaris-generaal van Munster erin geslaagd, de kerk en het kloostergedeelte dat zich achter de kerk bevindt, buiten de verkoop de houden, omdat de kerk nog steeds voor de eredienst gebruikt werd. Intussen was ook de bevolking in de wijdere omgeving van de kerk toegenomen. Dientengevolge kon dit gebied van de buurtschap Ellewick afgescheiden en een zelfstandige buurtschap Zwillbrock gevormd worden, die volgens een oorkonde van 12 april 1858 tot een zelfstandige parochie verheven werd. Zo is tot op vandaag de barokkerk de parochiekerk van de kleine parochie Zwillbrock, die ongeveer 200 zielen telt. Deze wordt de laatste tijd vanuit de Mariaparochie Vreden mee verzorgd. De missen op zondag worden echter niet alleen door de eigen parochianen, maar ook door gelovigen uit andere delen van Vreden bezocht. Zoals al 300 jaar het geval was, komen ook nu nog Nederlandse katholieken uit de parochies Eibergen, Groenlo en andere plaatsen naar de eucharistievieringen te Zwillbrock. Maria altaar, noordzijde, met links madonnabeeldje in nis. De architectuur De bijna geheel vrij staande kerk maakt uiterlijk een betrekkelijk eenvoudige indruk. Voor het front aan de westkant bevindt zich een klein portaal. Zowel de voorgevel van het hoofdgebouw als die van het portaal vertonen in vertikale richting een driedeling in de onderbouw terwijl de enkelvoudige topgevels boven een doorlopende attica oprijzen, afgesloten met een segmentboog. De verbinding van de topgevels met de attica's wordt geflankeerd door concave zijstukken met obelisken of kogels aan de uiteinden. De voorgevel is opgebouwd uit drie gedeelten, waarvan het eerste deel bestaat uit de verdiepte muurvlakken binnen de natuursteenramen aan weerszijden, het tweede deel vormen de zij en het derde deel de middenvelden. De hoofdas van de voorbouw wordt door het eenvoudige portaal in het middengedeelte en een verdiept venster in de topgevel geaccentueerd. Deze accentuering van de middenas wordt bij het front van het hoofdgebouw voortgezet met de beeld-nis (van de Heilige Franciscus van Assisi, de patroon van de kerk) in de topgevel en het kleine halfronde venster daarboven. Daarbij is de architect erin geslaagd, tegenover de zo verkregen verticale richting een tegengewicht te construeren. Doordat de middelste inspringende delen precies op de hoogte van de hoofdlijst van de voorbouw beginnen en de bovenste inspringende delen met het "oog" van de hoofdfaçade een as vormen, onstaat, gecombineerd met deze dwarse richels, een sterk horizontale lijn, zodat horizontale en verticale lijnen met elkaar een harmonisch evenwicht vormen. Dienovereen_omstig behoort de minorietenkerk van Zwillbrock tot die bouwwerken, waarvan de stijl van de façade, zij het ook indirect, in laatste instantie op de kerk van de Franciscanen te Paderbom van Petrini georiënteerd is. (Tschuschke bI. 121). Een dakruiter, kenmerk van de kerken der bedelorden, kroont de kerk. Luifel van de weelderig uitgevoerde preekstoel. De eenvoudige geleding van de noord- en zuidzijde van de kerk door vlakke lisenen verraadt de ruimtelijk indeling van de één-beukige zaalkerk door diepe muurpijlers in vier traveeën en een aansluitend priesterkoor als vijfde, die ieder voor zich met een aan de gotiek ontleend kruisribgewelf overhuifd zijn. Door ramen die voor degene die binnen komt, aanvankelijk niet zichtbaar zijn, valt rijkelijk licht in het kerkschip, zodat de ruimte de indruk wekt, te zijn opgebouwd uit blokken van licht die achter elkaar geplaatst zijn. Doordat de lichtere kerkruimte afsteekt tegen de donkere gewelven, ontstaat hier een drang naar voren mede door de ritmische opeenvolging van de aangrenzende bogen. De blik van de bezoeker, die uit de donkere voorhal de lichte kerkruimte betreedt, volgt de kunstige lichtgeleiding langs deze bogen van travee naar travee en richt zich zo op de zijaltaren, die schuin op de lengte-as in de nissen geplaatst, naar het hoofdaltaar verwijzen, waarmee ze door de gewelfde kommuniebank verbonden worden. Het kerkmeubilair staat dus niet zonder samenhang in de ruimte, maar vormt hiermee een eenheid, waarbij ruimte en interieur door hun wisselwerking elkaar versterken. De gelovige vindt direkt bij de ingang twee wijwaterbekkens in schelpvorm, die hem eraan herinneren, dat hij een pelgrim op weg naar God is. De kerk, en het kerkgebouw dat haar vertegenwoordigt, echter is de Via salutis, de weg des heiis, waarlangs hij zijn doel bereikt. Door middel van de kunst wordt de gelovige zo naar de belangrijkste plaats in de kerk geleid, naar het hoofdaltaar, waar God in de eucharistie aanwezig is (Tschuschke, bI. 126). De ruimtelijke ordening is dus aan theologische doeleinden ondergeschikt gemaakt, wat nog duidelijker wordt, wanneer men zich met de inrichting van de kerk bezig houdt. Barokke rijkversierde Preekstoel. De inrichting van de kerk Ook de voorstellingen op het draai tabernakel hebben het thema van de kruisdood van Christus tot onderwerp. Boven het tabernakel zit een pelikaan op zijn nest, die de borst geopend heeft, om met eigen bloed zijn jongen te voeden, een graag gebruikte symbolische voorstelling van de Verlosser, die zijn leven tot de laatste druppel bloed voor ons mensen geofferd heeft. Rondom het tabernakel bevinden zich vier verzilverde engelen, die de martelwerktuigen dragen: van links naar rechts: ladder, hamer en tang, geselroede en doornenkroon, kruis, lans en hysopstengel. Direkt onder het tabernakeldak herkent de bezoeker de "zweetdoek van Veronica", een in zilver uitgevoerde Christuskop omlijst door een goudkleurige doek. De uitbeelding van het heilsgebeuren culmineert als het ware in het tabernakel, waar, onder de gedaante van brood, Christus tegenwoordig is als degene die waarachtig uit de dood is verrezen en werkelijk onder ons aanwezig is. In de voorste nis van het drie-delige draaitabernakel wordt het thema van de kruisiging nogmaals aangesproken. Hier bevindt zich een in wit uitgevoerde groep van drie personen - de Gekruisigde met Maria en Johannes - die als enig object in de kerk, van lindenhout vervaardigd is. In de tweede nis wordt de ciborie bewaard, terwijl in de derde, tevens de mooiste, het Allerheiligste uitgesteld wordt. Terwijl zo in verticale ordening de heilsgeschiedenis van God vanaf Gabriëls Boodschap tot de dood op Golgotha uitgebeeld is, verlangt dit de verkondiging van dit heilsgebeuren onder de mensen, waarbij zich de heiligen hebben onderscheiden, hetgeen nu in horizontale richting uitgebeeld wordt. Rechts en links van de beide schilderingen staan twee heiligenfiguren, elk op een naar voren geplaatst voetstuk en Tabernakelnis met Allerheiligste door twee Corinthische zuilen geflankeerd. Het zal wel niemand verbazen, dat de kunstenaar - waarschijnlijk in opdracht van het klooster - als voorbeeld uit de grote schaar heiligen, de stichter van de orde Franciscus van Assisi en de generaal-overste van de orde der Franciscanen, kardinaal Bonaventura uitgekozen heeft. Frans van Assisi draagt als zijn symbolen het passiekruis en onder zijn rechtervoet de aardbol, hetgeen symbolisch het verzaken aan de wereld uitdrukt. De Heilige Bonaventura legitimeert zich door het open boek, de bijbel, als kerkleraar. De staf met het patriarchenkruis en de kardinaalshoed naast zijn rechtervoet verwijzen naar zijn hoge kerkelijke waardigheid. Beide heiligen representeren onderscheiden karakters, hier degene die de wereld met haar pracht versmaadt, daar de krachtige organisator van de orde. De zijaltaren De zijaltaren zijn Maria, de moeder van de Heer en de Heilige Antonius van Padua toegewijd. De Mariaverering speelt in de orde der Franciscanen een grote rol; Bonaventura had immers zijn orde onder de bijzondere bescherming van Maria gesteld. In het midden van het Maria-altaar waarvan het antependium met het monogram MAR gesierd is, staat het in wit uitgevoerde beeld van Maria Immaculata. De kerk ziet in Maria de ideale conceptie als tegenhanger van Eva. Maria is, als nieuwe Eva, de moeder van degene die de slang met de paradijsappel in de bek vertrapt en de zonde van de wereld wegneemt (Vgl. Genesis 3,15). De voorstelling is hier van het "apokalyptische type", dat zinspeelt op vers 12,1 Geheime Openbaring van Johannes: "Een groot teken verscheen aan de hemel; een vrouw bekleed met de zon, de maan onder haar voeten en het hoofd gekroond met een krans van twaalf sterren". Deze voorstelling was in de 18e eeuw heel geliefd, te meer omdat de kerk in deze vrouw een profetische uitspraak over Maria ziet. Scepter en kroon van sterren legitimeren haar als koningin. Het beeld van de Hl. Antonius van Padua op het rechter zijaltaar is zonder oorspronkelijke attributen tot ons gekomen. Gewoonlijk wordt hij uitgebeeld met een lelie in de hand en het Jezus kind op de arm. Vermoedelijk hield de heilige in de linkerhand een lelie, zoals uit de houding van de hand valt op te maken. In de rechterhand draagt hij de kleine Jezus. Het oorspronkelijke Jezus beeldje is spoorloos verdwenen, het huidige is een nieuw ontwerp van de laatste jaren. Het antependium van het altaar vertoont het monogram ANT. Antonius van Padua, een van de grote heiligen van de Franciscaanse Orde, was tijden de Barok een van de populairste en meest vereerde heiligen van de Kerk. Alle drie altaren vormen een eenheid, die de symbolen van de Drievuldigheid uitdrukken. Terwijl het hoofdaltaar geheel in het teken van Christus staat, kan men op het linker altaar boven het Maria beeld de gedaante van de duif, symbool van de Heilige Geest, vinden, en op het rechter altaar het oog Gods, symbool voor God de Vader. Het thema van de zijaltaren wordt als het ware door de beide nissen met de kleine beelden overgenomen. Aan de linker zijde van de kerk bevindt zich in een nis een gotisch Maria beeld in een barokke entourage. Vermoedelijk is het door de paters in Nederland verworven en is het wellicht uit de beeldenstorm gered. Aan de rechter kant van de kerk, in een identieke nis bevindt zich het beeld van de Heilige Johannes Nepomuk, de martelaar van het biechtgeheim, die als brugheilige op veel plaatsen vereerd wordt. Hij leefde in de tweede helft van de 14e eeuw, maar werd pas in 1729 heilig verklaard. Zijn verering breidde zich snel uit en beleefde in de tijd van de Barok haar hoogtepunt. Het uiterlijk voorkomen van de kerk mag dan al betrekkelijk nuchter en onopvallend gevormd zijn, des te sterker komt de bezoeker onder de indruk van de wijze waarop het interieur is ingericht. De symboliek van het contrast tussen aardse onvolmaaktheid en hemelse heerlijkheid wordt hier duidelijk. De bedoeling is, dat het inwendige van de kerk als een weergave van het hemelse Jeruzalem op de gelovige over komt. En zo'n indruk zal het ook in de 18e eeuw wel op de mensen gemaakt hebben, die uit hun sobere boerenwoningen en niet minder sobere stadswoningen kwamen. Tevens openbaarde Zwillbrock met zijn schitterende interieur ook iets van de Ecclesia triumphans (zegevierende kerk) die weer opgestaan is uit de woelige tijden van de Reformatie, en dat nog wel hier aan de grens met een land, dat het stempel van Calvijns leer opgedrukt kreeg, en waarin beeldenstormers altaren, beelden en afbeeldingen uit de godshuizen hadden verwijderd. Hier in Zwillbrock konden de Nederlandse katholieken in de pracht van de barok hun heiligen terugvinden en ze als voorsprekers bij God aanroepen. Bovenste gedeelte van het Antonius altaar aan de zuidzijde. Het hoogaltaar Het hoogaltaar komt bij de bezoeker aanvankelijk als een geweldige toneeldecoratie over. Beelden, engelen en personen op de schilderingen zijn allen in beweging, wat typerend voor de barokke kunst is. De hele inrichting van de kerk is van eikenhout vervaardigd, dat naar barokke stijl gepolychromeerd is. De verticale delen van het meubilair zijn blauw, de horizontale rood gemarmerd. Beelden en ornamenten zijn in wit uitgevoerd en van echt bladgoud voorzien. Bekroond wordt het hoofdaltaar met een uurwerk, dat nu niet meer functioneert. Het symboliseert het aardse, aan de tijd gebonden bestaan van de mens. In hun vrije hand dragen de engeltjes aan weerszijden van de klok een voorwerp, dat hiermee in betrekking staat: de engel aan de linkerkant een gouden bol als symbool voor de kosmos, waarop onze dagen geteld zijn; de engel aan de rechterkant een zandloper, die onze vergankelijke uren aangeeft. Maar zo zonder hoop en zonder perspectief is het menselijk bestaan niet. De grote in wit uitgevoerde engelen, waarvan de vleugels met bladgoud bedekt zijn en die, half zittend half knielend, zich op de lijst boven de zuilengroep bevinden, richten met hun gebaren de aandacht van de bezoeker op de bovenste afbeelding in het midden van het hoofdaltaar, die de blijde boodschap van de engel Gabriël aan Maria uitbeeldt, hetwelk aan het begin van de menswording van Christus stond. Het olieverfschilderij heeft een verrassende dieptewerking, en de ontsteltenis van Maria in het eerste ogenblik uit zich op levendige wijze door haar afwerende houding tegenover de knielende engel. Bij dit schilderij is sprake van een spiegelverkeerde kopie van Rubens "Maria Boodschap", dat zich tegenwoordig in het Kunsthistorisch Museum te Wenen bevindt. Spiegelverkeerd als het is, mag men aannemen dat het schilderij, zoals destijds gebruikelijk, aan de hand van een gravure van het Rubens-schilderij door een onbekende kunstenaar werd vervaardigd. Onder de scène van Maria Boodschap vindt de beschouwer, overeenkomstig de feesten van het kerkelijk jaar, twee grote schilderingen in vergulde omlijsting. In de kersttijd zien we hier, hoe de herders de pas geboren Heiland der aarde, die in doeken gewikkeld in de kribbe ligt, aanbidden. Hetgeen in de afbeelding erboven door de engel werd verkondigd, heeft zich voltrokken: het Heil der wereld is mens geworden. Aan het einde van de Kersttijd wordt dit schilderij achter de "coulissen" geschoven en in plaats daarvan verschijnt de Gekruisigde met Maria en Johannes onder het kruis. Deze in barokke stijl enigszins theatraal aandoende inrichting voor het wisselen van de voorstellingen is een symbolische verwijzing naar het alles beheersende motief: "Van de kribbe tot het kruis" of "Van Bethlehem tot Golgotha". Hoogaltaar met rijkversierde draaibaar tabernakel. Ook de voorstellingen op het draai tabernakel hebben het thema van de kruisdood van Christus tot onderwerp. Boven het tabernakel zit een pelikaan op zijn nest, die de borst geopend heeft, om met eigen bloed zijn jongen te voeden, een graag gebruikte symbolische voorstelling van de Verlosser, die zijn leven tot de laatste druppel bloed voor ons mensen geofferd heeft. Rondom het tabernakel bevinden zich vier verzilverde engelen, die de martelwerktuigen dragen: van links naar rechts: ladder, hamer en tang, geselroede en doornenkroon, kruis, lans en hysopstengel. Direkt onder het tabernakeldak herkent de bezoeker de "zweetdoek van Veronica", een in zilver uitgevoerde Christuskop omlijst door een goudkleurige doek. De uitbeelding van het heilsgebeuren culmineert als het ware in het tabernakel, waar, onder de gedaante van brood, Christus tegenwoordig is als degene die waarachtig uit de dood is verrezen en werkelijk onder ons aanwezig is. In de voorste nis van het drie-delige draaitabernakel wordt het thema van de kruisiging nogmaals aangesproken. Hier bevindt zich een in wit uitgevoerde groep van drie personen - de Gekruisigde met Maria en Johannes - die als enig object in de kerk, van lindenhout vervaardigd is. In de tweede nis wordt de ciborie bewaard, terwijl in de derde, tevens de mooiste, het Allerheiligste uitgesteld wordt. Terwijl zo in verticale ordening de heilsgeschiedenis van God vanaf Gabriëls Boodschap tot de dood op Golgotha uitgebeeld is, verlangt dit de verkondiging van dit heilsgebeuren onder de mensen, waarbij zich de heiligen hebben onderscheiden, hetgeen nu in horizontale richting uitgebeeld wordt. Rechts en links van de beide schilderingen staan twee heiligenfiguren, elk op een naar voren geplaatst voetstuk en Tabernakelnis met Allerheiligste door twee Corinthische zuilen geflankeerd. Het zal wel niemand verbazen, dat de kunstenaar - waarschijnlijk in opdracht van het klooster - als voorbeeld uit de grote schaar heiligen, de stichter van de orde Franciscus van Assisi en de generaal-overste van de orde der Franciscanen, kardinaal Bonaventura uitgekozen heeft. Frans van Assisi draagt als zijn symbolen het passiekruis en onder zijn rechtervoet de aardbol, hetgeen symbolisch het verzaken aan de wereld uitdrukt. De Heilige Bonaventura legitimeert zich door het open boek, de bijbel, als kerkleraar. De staf met het patriarchenkruis en de kardinaalshoed naast zijn rechtervoet verwijzen naar zijn hoge kerkelijke waardigheid. Beide heiligen representeren onderscheiden karakters, hier degene die de wereld met haar pracht versmaadt, daar de krachtige organisator van de orde. De zijaltaren De zijaltaren zijn Maria, de moeder van de Heer en de Heilige Antonius van Padua toegewijd. De Mariaverering speelt in de orde der Franciscanen een grote rol; Bonaventura had immers zijn orde onder de bijzondere bescherming van Maria gesteld. In het midden van het Maria-altaar waarvan het antependium met het monogram MAR gesierd is, staat het in wit uitgevoerde beeld van Maria Immaculata. De kerk ziet in Maria de ideale conceptie als tegenhanger van Eva. Maria is, als nieuwe Eva, de moeder van degene die de slang met de paradijsappel in de bek vertrapt en de zonde van de wereld wegneemt (Vgl. Genesis 3,15). De voorstelling is hier van het "apokalyptische type", dat zinspeelt op vers 12,1 Geheime Openbaring van Johannes: "Een groot teken verscheen aan de hemel; een vrouw bekleed met de zon, de maan onder haar voeten en het hoofd gekroond met een krans van twaalf sterren". Deze voorstelling was in de 18e eeuw heel geliefd, te meer omdat de kerk in deze vrouw een profetische uitspraak over Maria ziet. Scepter en kroon van sterren legitimeren haar als koningin. Het beeld van de Hl. Antonius van Padua op het rechter zijaltaar is zonder oorspronkelijke attributen tot ons gekomen. Gewoonlijk wordt hij uitgebeeld met een lelie in de hand en het Jezus kind op de arm. Vermoedelijk hield de heilige in de linkerhand een lelie, zoals uit de houding van de hand valt op te maken. In de rechterhand draagt hij de kleine Jezus. Het oorspronkelijke Jezus beeldje is spoorloos verdwenen, het huidige is een nieuw ontwerp van de laatste jaren. Het antependium van het altaar vertoont het monogram ANT. Antonius van Padua, een van de grote heiligen van de Franciscaanse Orde, was tijden de Barok een van de populairste en meest vereerde heiligen van de Kerk. Alle drie altaren vormen een eenheid, die de symbolen van de Drievuldigheid uitdrukken. Terwijl het hoofdaltaar geheel in het teken van Christus staat, kan men op het linker altaar boven het Maria beeld de gedaante van de duif, symbool van de Heilige Geest, vinden, en op het rechter altaar het oog Gods, symbool voor God de Vader. Het thema van de zijaltaren wordt als het ware door de beide nissen met de kleine beelden overgenomen. Aan de linker zijde van de kerk bevindt zich in een nis een gotisch Maria beeld in een barokke entourage. Vermoedelijk is het door de paters in Nederland verworven en is het wellicht uit de beeldenstorm gered. Aan de rechter kant van de kerk, in een identieke nis bevindt zich het beeld van de Heilige Johannes Nepomuk, de martelaar van het biechtgeheim, die als brugheilige op veel plaatsen vereerd wordt. Hij leefde in de tweede helft van de 14e eeuw, maar werd pas in 1729 heilig verklaard. Zijn verering breidde zich snel uit en beleefde in de tijd van de Barok haar hoogtepunt. Orgelfront met bovenop het front een levensgroot beeld van Koning David. Het orgel Het orgelfront vormt het slotakkoord van het prachtige interieur. Gedomineerd door de gestalte van de koninklijke psalmist, koning David met scepter en harp, vertoont het prospect een rijke horizontale geleding door de rood gemarkeerde sierlijsten. Opmerkelijk zijn ook de talrijke putto's of engelkopjes en de schitterende afsluiting aan de onderkant met acanthus gebladerte in eikenhout gesneden, terwijl de blauw gemarmerde zuilen waarop het oksaal rust, uit natuursteen bestaan. Uit de uiterlijke opbouw valt gemakkelijk op te maken, welke delen boven andere domineren. De pijpenbundels zijn bij iedere eenheid in kantige en ronde torens ingedeeld. Het orgel werd waarschijnlijk door een lid van de Familie Klausing, orgelbouwers in Herford, omstreeks 1720 - dus kort na de voltooiing van de kerk gebouwd. Het bezat destijds 18 registers, die over twee manualen (claviaturen) verdeeld waren en bood dus al aanzienlijke mogelijkheden. Pedaaltoetsen waren waarschijnlijk al aanwezig, maar alleen aan de manualen gekoppeld en dus zonder eigen pijpen. In de jaren 1880/82 werd het orgel verbouwd en de samenstelling van de registers veranderd, om een donkerder en massievere klank te verkrijgen, overeenkomstig de smaak van de Romantiek. In 1962 begon de Orgelbouwfirma Ott met de restauratie, waarbij de oorspronkelijke dispositie (combinatie van registers) gereconstrueerd werd. Tevens werden er eigen pedaalregisters aan toegevoegd. Met zijn huidige 24 registers, verdeeld over twee manualen en de pedalen, is het voor de kleine kerkruimte een betrekkelijk groot instrument. Het maakt een aanzienlijk aantal goed klinkende, genuanceerde registraties mogelijk. Tegenwoordig kan op dit orgel alle muziek uit de Duitse Orgelbarok volwaardig gespeeld worden (Orriens). De koorbanken In een geheel andere stijl dan het tot dusver voorgesteld meubilair zijn de koorbanken uitgevoerd. Of ze nog van een vroegere inrichting van de kerk afkomstig zijn, is niet meer na te gaan. Er zijn aan elke kant elf zitplaatsen en dat is wel een aanwijzing omtrent de grootte van het klooster, waarvan het aantal personen, paters en lekenbroeders te samen genomen, wel nooit meer dan 20 is geweest. De koorbanken van eikenhout vertonen in de panelen kunstig verstrengelde bandmotieven, die elk voor zich symmetrisch aangelegd en gekleurd zijn. Een van de vier niet gepolygromeerde biechtstoelen. De biechtstoelen Het zij nog vergund op de biechtstoelen te attenderen, die qua karakter overeenkomen met de tot dusver besproken kerkmeubelen. Ze werden weliswaar niet meer in kleur uitgevoerd. De marmering met bonte kleuren en bladgoud ontbreekt. Eén van de vier biechtstoelen - oorspronkelijk waren het er zes, draagt het jaartal 1749, dateert dus uit de tijd van de wijding van de kerk. Of het geld voor de polychromering niet meer toereikend was, daarover geven de beschikbare bronnen geen uitsluitsel. Jean Gardeniers aan het woord.
Afbeelding van kerk en klooster te Zwillbrock op een oude kaart van 1723. De communiebank Dat is het kostbaarste meubelstuk van de kerk, past echter op grond van het materiaal niet geheel in de entourage. Het betreft hier notenhout met inlegwerk van essen- en ahornhout en tin, het geheel met schellak gepolijst, waar in drie eucharistische motieven uitgewerkt zijn: in het midden de ciborie met hostie, rechts de Ark van het Verbond met de tafel van de toonbroden een verwijzing naar de voorafbeelding in het Oude Testament - en links het vaatwerk voor de voetwassing. Met zijn rijke ornamenten is dit de mooiste barokke communiebank van Westfalen. De communiebank wordt geflankeerd door twee van weelderig houtsnijwerk voorziene processiekruisen uit de 18e eeuw, waarvan er één met het jaar 1742 gedateerd IS. Verschillende beelden In de kerkruimte bevinden zich nog enkele beelden, waarvan de herkomst onbekend is. Vermoedelijk zijn ze uit de Nederlanden of van de Neder Rijn afkomstig, waar ze de beeldenstorm in kerken overleefden. Waarschijnlijk zijn ze langs verscheidene omwegen in handen van de Minorieten geraakt. Hiertoe behoren de beide engelen met kandelaars aan de pijlers tussen priesterkoor en kerkruimte (Neder Rijns ca. 1500). Bij de communiebank bevindt zich een crucifix met een gotisch corpus (ca.1500). Bezienswaardig zijn nog de beelden van de Heilige Lodewijk (Koning Lodewijk IX van Frankrijk) links, van de Heilige Paus Gregorius de Grote rechts en voor de kanseltrap het bijzonder fraai gemodelleerde beeld van de Heilige Catharina van Alexandrië (Nederrijns ca. 1530), dat op een barokke console staat. Het stond vroeger op een statie aan de processieweg dichtbij de kerk. Het enige vrijstaande beeld dat gepolychromeerd is, is dat van de Heilige Jozef aan de linkerkant. Vlaamse luchter Midden in de kerk hangt een luchter, een zogenaamde Vlaamse kroon van gegoten messing. Hij werd, volgens de gravering in het jaar 1696 - dus reeds ten behoeve van het vorige kerkgebouw - aan het klooster geschonken. Staties voor de kerk Vóór de kerk staan twee staties en enkele beeldhouwwerken die opvallen en nog uit de tijd van het klooster dateren. De beide staties in gevel huisvorm aan het voetpad naar de kerk laten de kruisiging scène en de verrijzenis zien. Het driehoekig bovendeel is in beide gevallen met een inschrift in Oud-Nederlands voorzien, wat erop wijst, dat hier vooral Nederlandse katholieken verwacht werden. Verder bevin den zich aan het begin van de weg naar de kerk twee beelden van zandsteen uit de Baumberge, het een van de heilige Johannes Nepomuk, het andere van Maria Immaculata. Beide zijn waarschijnlijk rond het midden van de 18e eeuw in de werkplaats van de beeldhouwer Johann Adolf Sasse in Coesfeld vervaardigd. In de kapel ter nagedachtenis van gesneuvelde soldaten bevindt zich een groot, zeer expressief en realistisch barok crucifix, dat vroeger in het voorportaal van de kerk was opgesteld. De kerk van Zwillbrock in de 19e eeuw In de vorige eeuw werd de kerk aan de geest van de tijd aangepast. Men liet het meubilair in de kerk, ontdeed echter het godshuis van zijn barokke karakter door de inrichting van een uniforme, bruine verf met quasi houtadering te voorzien en de beelden in bonte kleuren te beschilderen, zodat de barokke pracht in goud en kleuren verloren ging. Bonte, donkere ramen en schablonenachtig bewerkte muren maakten op afdoende wijze een eind aan het barokke uiterlijk. De schilderijen in het voorportaal van de kerk stammen uit de tijd, dat de voormalige kloosterkerk parochiekerk werd. Het zijn afbeeldingen van de vier evangelisten en van de heilige Franciscus van Assisi. Deze zijn geschilderd door W. Erdman in opdracht van Pastoor Friedrich Rave (1846). Ook de icone van de Altijddurende Bijstand, kopie van een icone uit de kerk van de Hl. Alfonso in Rome, dateert uit deze periode. Herinneringen aan de 1ge eeuw in de eigenlijke kerkruimte zijn de neogotische doopvont - links achter - en de kruiswegstaties, die jammer genoeg niet passen bij het huidige, barokke karakter van de kerk. De kerk van ZwiIlbrock in de 20e eeuw In de 20e eeuw werd men zich weer de waarde van het oorspronkelijke karakter van de kerk bewust, nadat elders de Tweede Wereldoorlog onherstelbare schade veroorzaakt had. Toen hier en daar objecten tekenen van verval vertoonden, leidde dit tot een grondige, historisch verantwoorde restauratie van de kerk. In de jaren van 1958 tot 1961 werd de kerk in opdracht van de parochie, met ondersteuning van Monumentenzorg van Westfalen en Bisdom Munster door de academische opgeleide restaurateur Edgar letter, Vreden, en zijn assistent Heinrich Hauke gerestaureerd. Daarbij kon 15% van de oorspronkelijke polychromering behouden worden. Aansluitend volgde een grondige, algehele polychromering met behoud van de kleurresten die te voorschijn kwamen. De barokke inrichting van de kerk van Zwillbrock is heden ten dage de meest oorspronkelijke, tevens "rijkste en het best bewaard geblevene van Munsterland" (Dehio).