Naar lofzangen

 

Lofzang 104 

 

Loflied op de Schepping …

 

1.   Mijn ziel dorst naar liefdes contact, dat als een diep verborgen verlangen in aardse wezens verborgen kan zijn. Al het organische leven op aarde is voortgekomen vanuit een uitbarsting van liefdes creativiteit.

 

2.   Het ‘totale beeld’ van alle levende wezens op aarde is van een ontelbare grootheid. En ontstaan uit de scheppingsdrive van een voor ons onbegrijpelijke grootse scheppingsorde, vanuit een kosmische werkelijkheid.

 

3.   Die drive, creativiteit of levensvreugde, gaat voort als op de vleugelen van de wind. Met zijn dienaren water, lucht, ether en vuur, is de aarde de moederschoot waarop het leven welig tiert. Als een kleed heeft het leven zich verspreidt over die aarde, met in het midden haar baarmoeder, de zee.

 

4.   Langs bergen en dalen stromen de rivieren, vanuit vruchtbare bronnen stromen de wateren waaraan de planten en de bomen zich laven. Net zoals mensen dat doen drinken zij ervan voor hun levensbestaan. De vogels lessen er hun dorst en zingen er luidkeels hun lied, onder het bladerdak van de bomen, in de bossen de velden en uitgestrekte heidevlaktes.

 

5.   Water laat het gras groeien en groen blijven, opdat er het gewas zal groeien dat dient als voedsel voor mens en dier, die daarvoor de aarde mogen bewerken.

 

6.   De wijn die uit de vruchten van haar takken wordt geperst, maakt de mens vrolijk en vreugdevol, en doet zijn gelaat glanzen, zoals brood zijn hart versterkt en liefde zijn ziel verkwikt.

 

7.   Ook de dennenbomen met hun harsachtige en groen blijvende takken krijgen voldoende te drinken, daarin bouwen vogels hun nesten, en de adelaar vind er zijn tak om uit te rusten. Waardoor de ‘den’ een voorbeeld wordt van machtige en krachtige schoonheid, dat vanuit de aarde, via haar zaad omhoog kan stijgen.

 

8.   In de bergen heeft de steenbok zijn domicilie, en de das vindt er zijn schuilplaats. Omwille van de rust zijn er de nachten, waarin nachtdieren hun voedsel kunnen vinden, zonder prooi te worden van de dagdieren. En als de zon op zijn hoogst staat is er het uur om te schuilen voor een teveel aan zon.

 

9.    Dan komt de mens er ter tonele, om zijn dagtaak uit te voeren, zodat hij in leven kan blijven, tot aan het uur van zijn dood. Alles op aarde is door die ‘scheppende creativiteit’ in wijsheid samengesteld, zoals ook de ontelbare vissen in de zeeën die in grote scholen, zich behendig in grote getale voortbewegen, behendig en waakzaam om te eten en gegeten te worden.

 

10.  Daar varen ook de boten waarin de mens de zeeën trotseert en heeft leren beheersen, door het bouwen van schepen om voedsel en lading van het ene land naar het andere land te transporteren.

 

11.  Het ‘leven’ schenkt de mens voedsel in overdaad, water en lucht is daarin een onmisbaar gegeven gebleven. Als die mens zich van de natuur afkeert komt hij op een geven moment in ademsnood, en snakt hij van dorst, omdat hij zich niet meer aan de natuurlijke bronnen kan laven.

 

12.  Die Wereldomvattende Universele Levensenergie, die wij God zijn gaan noemen blijft vreugde beleven aan wat het tot stand heeft gebracht. Deze lofzang, deze litanie is echter ook een verwijzing naar de mens; kom tot bezinning en laat het leven in deze schepping niet aan zijn lot over. Het lot, het onontkoombare lot van de natuur en het leven op aarde, wordt door de ‘mens’ op het spel gezet.

 

13.  Als de mens zich niet bezint, door ‘herwaardering’ van de materiele waarden en zich niet voldoende bewust wordt van ‘de verantwoordelijkheid van zijn daden’, zal het lot zich keren ten nadele van al het ‘leven en haar liefdes kwaliteit’. Want deze zijn verbonden aan menselijke waardigheid, het zal slecht met hen aflopen als zij niet tot bezinning komen.

 

Ieder mens op deze aarde mag zich door deze lofzang aangesproken weten.

 

La Lucas

Nijmegen

 

Het zij gezegd …