IK MOET, HET IS MIJN ROEPING …
‘Ik moet, het is mijn roeping’
Titus Brandsma-lezing door Huub Oosterhuis
Nijmegen, vrijdag 16 juni 2017
1.
Er zijn mensen die van jongs af aan voelen, en in de loop der jaren steeds helderder weten, wat ze met hun leven moeten: dat ze een eigen weg hebben te gaan – iets als radar in hen zet ze op die weg, čn houdt ze op die weg. Soms kunnen ze op latere leeftijd vrij trefzeker aangeven wat in hun jeugd vooruitwees naar de taak die zij later te vervullen kregen.
Pieter Jelle Troelstra (1860-1930), medeoprichter en leider van de sociaal-democratische beweging in Nederland, schrijft in zijn gedenkschriften, dat hij als jongen zijn liberale vader eens tijdens een ruzie eens tijdens een ruzie toebeet: ‘Ik moet, het is mijn roeping’. En als oudere man herkende hij zichzelf ten volle in dat incident en in die hartekreet.
Wat riep hem? Het socialisme. De ervaring van dom onrecht en onnodige armoede – en de idee van een heel anders geordende samenleving. Daartoe bij te dragen door de arbeiders politiek te organiseren en een toekomstperspectief te geven: dat was zijn roeping, dat moest hij. Het is behoorlijk goed met hem afgelopen, al heeft hij een zwaar leven gehad natuurlijk. Hij vond erkenning, er kwam een Troelstra-oord, bestemd voor de ontwikkeling en scholing van jonge arbeiders, en een borstbeeld, met in het voetstuk gegrift in de taal van 1925: ‘Aan Pieter Jelle Troelstra, den Ziener, Denker, Leider.’
2.
Ik was 18, ik wou priester worden. Ik moest- en zou – ik begon eraan in de eerbiedwaardige Orde der Jezuďeten. Je leerde mediteren, nadenken over God en deze wereld en jezelf daarin. Je leerde bidden: overgave, je ziel ter beschikking stellen van deze wereld, kome wat komt. Ik bad me de blaren, en vaak, steeds vaker, overviel me al biddend het ‘god-bestaat-niet-gevoel’. Maar dan ging de bel, en na zeven minuten nog eens – einde van de meditatie. Dan moesten we naar de kloosterlijke ziekenvleugel, oude mannen verschonen, met zachte handen. Dat deed ertoe. En dan verdween mijn god-bestaat-niet-gevoel.
3.
Ik zou vanmiddag – ik moet, het is mijn roeping – de vraag willen stellen of wij niet, maatschappij-breed dus niet alleen in kerkelijke kringen, een diepgaande bezinning nodig hebben op het geloof in God; wat dat is, wat dat te weeg brengt, hoe ‘politiek’ relevant dat is, nu vele van huis uit christenen en vooraanstaande theologen, naar eigen zeggen tot persoonlijke bevrijding afrekenen met geloof in God en hemel en hiernamaals, en daarvan in verschillende media stellig getuigenis afleggen.
4.
‘Goddelijk’ is in onze taal het woord bij uitstek voor wat mensen het hoogste, belangrijkste, beste vinden. En tegelijk is ‘God’ een leeg en vluchtig woord, een mompeling – en een beeldloos woord sinds de overgeleverde primitieve beelden, man met baard op troon, hun tijd gehand hebben.
Wij willen voor het hoogst denkbare een vol en omvattend woord dat beelden oproept. ‘Liefde’ is zo’n woord, ik denk het enige dat in aanmerking komt. Het roept intimiteit op én ruimte. Het is een woord voor verlangen én voor inzet, engagement, trouw, solidariteit.
Het woord ‘liefde’ komt in al zijn betekenissen het dichtst bij de Naam van de bijbelse God die, zo vertelt de bijbel in het boek van de Uittocht, uitroept wie hij is – hoe hij is: erbarmend, genadig, lankmoedig en trouw tot in het duizendste geslacht. Zoals in een psalm staat geschreven: ‘Uw vriendschap reikt tot in de hemel, uw trouw tot aan het firmament’. Wie god. Ik ben de god die jullie heeft uitgeleid uit het diensthuis van Egypte, het slavernijsysteem van de nog altijd heersende wereldorde – zo luidt mijn actualiserende vertaling van het tweede vers van hoofdstuk 19 van het boek van de uittocht. Die bevrijder, die alleen – wordt in de bijbel God genoemd.
5.
Als de God van de bijbel bestaat – en volgens het godsbewijs van Anselmus van Canterbury uit de elfde eeuw kan hij niet niét bestaan: Deus est quo maius nihil cogitari potest, groter dan hetwelk niets gedacht kan worden; het grootste dat gedacht kan worden moet ook echt bestaan, anders is het niet het grootste, toch... iets wat alleen maar als gedachte bestaat en niet als werkelijkheid is, kan niet het grootste zijn, want dan ontbreekt daaraan ‘het werkelijke bestaan’.
Het is me ooit door een ijzeren-logica-professor uitgelegd; ik vond het een hartverwarmende redenering. Als de God van de bijbel bestaat – maar wat is ‘bestaan’? Wat de dingen doen, de stoel naast de tafel? Wat bloemen doen en sterren, de vogels van de hemel, de vissen van de zee, wat wij mensen doen? Is er nog meer, intenser, subtieler bestaan denkbaar?
God bestaat niet zoals een taart bestaat, zeg je. Je kunt geloven in een God die niet bestaat, zeg je. God is zo groot dat hij niet hoeft te bestaan, roept een ander. Verwarrend woordspel, eeuwen oud. Zijn er bestaanswijzen die wij niet kunnen denken? Is er ‘bestaan’ boven gevoel en verbeelding en denkkracht uit? Ik denk het.
6.
De bijbel poneert God: daar staat hij, in de tekst, en hij spreekt. Zonder enige discussie over de vraag óf hij bestaat, bestaan kán, ooit niet bestond, of bedacht is – en door wie - en waarom, een fictie god.
Heb jij ooit God ervaren? Schrijf het op, godservaring, toen en toen. Je kinderen werden geboren, je was erbij, je zag ze aan het licht komen, onstuitbaar – was die geboorte de aanleiding, de ‘bemiddeling’ zegt Edward Schillebeeckx, tot de ervaring van God? Je bent ontkomen, net niet levend verslonden, je leeft nog, en je wil leven opnieuw – ervaar je God als je redder zoals dat in psalmen gezongen wordt? Ervaren wij wat wij zingen?
Bestaat de God over wie het bijbelse verhaal vertelt dat Hij afdaalt om te bevrijden, dat hij liefde ‘bewaart’ tot het duizendste geslacht, tegen alle ontrouw in? Het is een niet-te-geloven-verhaal. Wie bedenkt zoiets, waar komt dit verhaal vandaan?
3
Bestaat God echt? Niet alleen als beeldspraak binnen het verhaal, maar zo echt als jij en ik bestaan? Geen enkel ooit gegeven antwoord blijkt bewijsbaar. Er is geen enkel wetenschappelijk en zelfs redelijk antwoord te vinden, in de hele wereldliteratuur niet.
Er is gewaagde fantasie, stoutmoedige verbeelding aangeboren, aan gekweekt, hoop, ritueel gekoesterd, zingend beleden. We weten niets van een Bevrijder-God buiten Het Verhaal om. Maar Het Verhaal heeft in mensen het verlangen en de hoop gewekt dat zijn beeldspraak over een nieuwe wereld – een hemel, een bevrijder-god, in vervulling zal gaan. Dat zijn verbeeldingskracht, hoe dan ook God bij benadering recht doet. Het blijkt zo sterk en activerend dat het soms in mensen de kracht opwekt om die onbewezen neergeschreven God gehoor te geven, zich te laten sturen naar mensen in nood . Gewone mensen, van dag tot dag levend, in deze woeste wereld, die geen kwaad met kwaad vergelden, maar het kwade proberen te overwinnen door het goede. Die, door het bijbelse verhaal geďnspireerd, proberen om voor elkaar zo goed als God te zijn.
God is dood? God is ieder ogenblik nieuw, zei de theoloog Edward Schillebeeckx. God is ieder ogenblik nieuwe liefde.
Psalm 23 – vrij
Jij mijn herder? Niets zou mij ontbreken.
Breng mij naar bloeiende weiden
doe mij liggen aan vlietend water
dat mijn ziel op adem komt
dat ik de rechte sporen weer kan gaan
achter jou aan.
Jij mijn herder? Niets zal mij ontbreken.
Moet ik de afgrond in, de doodsvallei,
ik zal bang zijn - ben jij naast mij
ik zal niet doodgaan van angst.
Jij hebt de tafel al gedekt - mijn spotters
weten niet wat ze zien:
dat jij mijn voeten wast, ze zalft met balsem
mij inschenkt, drink maar, zeg je
niets zal mij ontbreken.
Laat het zo blijven, dit geluk
deze genade, al mijn levensdagen.
Dat tot in lengte van jaren
ik wonen zal bij jou in huis.
4
Jij mijn herder, niets zal mij ontbreken.
7.
Hoe lees je de bijbel? Als een boek uit de hemel? Door God zelf gedicteerd, zoals verteld wordt in het grote uittochtverhaal: dat God-Ik zal zijn tien woorden en zijn Thora dicteerde aan Mozes hoog boven op de berg Sinaď?
Zo wordt de bijbel nog gelezen, in talloze prachtige grote, in sfeervolle intieme kleine kerken. De bijbel is Gods woord, Heilige Schrift, van kaft tot kaft geopenbaarde waarheid.
De bijbel wordt ook anders gelezen, even eerbiedig, met evenveel besef dat het een eerbiedwaardig, uniek-fascinerend boek is. Maar niet als een boek uit de hemel, van boven. De theoloog Harry Kuitert heeft die andere manier van lezen kort en bondig uitgelegd in de woorden ‘Alle spreken over boven komt van beneden’.
Alles wat geschreven staat over God en zijn koninkrijk zou door mensen ‘gedacht’ zijn, bedacht, in beelden en tafrelen beschreven, gewikt en gewogen, gedagdroomd, in vlagen fantasie, in stormen verlangen en dan opgeschreven op de wijze van de literatuur, nu eens in grote lijnen, dan weer tot in detail. Het is verhaal, mythe, verbeelding, fictie. Of, met een populaire vakterm: God is de projectie van mijn verlangen naar een eeuwig antwoord, een zeker weten, stralender, evidenter dan het bijna-zeker-weten van de wetenschap.
Alles wat over ‘boven’ geschreven staat, gepreekt en gezongen wordt, komt van beneden, zegt Harry Kuitert – hij werd erom gehoond -; wordt hier beneden door mensen gehoopt of gevreesd, hemelfictie, helle-fictie. God de projectie van mijn verlangen? Ja, zei de beroemde psychiater Piet Kuiper, omdat hij mij zó geschapen heeft. Of met de woorden van oud-journalist-dichter Gerard van den Boomen: ‘nadat God ons had bedacht, hebben wij dankbaar toch maar God bedacht’.
Wat betekent dit? Als God in de bijbel tot Mozes spreekt: ‘Haat niet je broeder in je hart, wees niet wraakzuchtig. Doe liefde je naaste die is zoals jij, je gelijke’, dan is dat dus in mensenharten en hersens opgekomen; in die tekst vertolkt God-boven het geweten dat in mensen ontwaakt is en steeds opnieuw ontwaakt. ‘Is een vreemdeling gastknecht in jouw land, verneder hem niet. Als één die in jullie midden geboren is, zal de vreemdeling zijn. Jij zult hem liefde doen die is zoals jij, je gelijke’.
Dus – en dat ligt in de woorden van Kuitert besloten: Wat ‘beneden’, hier op deze aarde, in deze chaotische wereld, in onze wankelende harten en hersenen groeit aan inzicht in menselijke verhoudingen, aan redelijke tolerantie, gerechtigheid en ontferming, dat wordt door ‘boven’, door God in den hoge, beaamt en tot ‘zijn woord’ gemaakt. Ofwel, wij beneden maken God-boven tot woordvoerder van ons eigen inzicht en verstand, hart en geweten. In dat grote unieke ‘van beneden’ bijbelse verhaal, enig in de wereldliteratuur, staat God geschreven als de stem van ons geweten. Zo hebben mensen ooit God gedacht, benoemd, mensen zoals wij.
5
8.
We weten niets van God – Wie? Wat? Hoe? Nooit gezien. ‘Niemand heeft God ooit gezien’ zegt het boek-van-boven dat hier beneden, tussen ons in, geboren is.
Een schepping in zeven dagen? Dat is een lied, oer-poëzie. Die uittocht uit het slavenhuis van Egypte? Groot fantastisch, mythisch verhaal waarin wij ons onuitroeibaar verlangen naar bevrijding, verheffing, opstanding, menswording uitbeelden.
De bijbel fictie over God? Maar betekent dat dan ook dat God fictie is – dat hij niet ‘bestaat’? In een interview zei Connie Palmen: ‘Wij weten niet. De waarheid is onbekend. We weten niet waarom Wim Brands en Joost Zwagerman zelfmoord pleegden. We weten het niet. In die grote leegte van het niet weten, begint de literatuur’.
In de grote leegte van het niets weten over God, hier beneden, begint de Bijbel en schrijft over een God hoog boven.
God wordt in de bijbel als een persoon gedacht, een IK, die zich jegens mensen gedráágt – hoe? Herkenbaar menselijk, nu eens als een zorgende moeder, dan weer als een strenge vader, maar niet altijd even vriendelijk. In nogal wat bijbelpassages wordt God beschreven als niet zo’n aardige vader, eerder als driftkop, veeleisend en zelfs als een ‘god der wrake’.
Maar ook is te lezen hoe profetische dichters hebben gezocht naar beelden voor God waaruit alles wat zweemt naar dwang en bedreiging, geweld en vernedering is weggezuiverd. Er is een spoor van beelden en benamingen van een God-boven-God die puur licht is, die ruimte schept, ruimt ís, die vrijlaat, die mensen aanbeveelt aan elkaar, die niets voor zichzelf vraagt, geen aanbidding en geen geloof, maar alles voor weduwe, wees en vreemdeling.
Die van psalm 23 – die mijn voeten wast, ze zalft met balsem, niets zal mij ontbreken: die is God, boven God.
Die hoogstdenkbare is geen driftkop, geen despoot, geen God der wrake die er een hel op na houdt, maar de niet aflatende stem ‘doe liefde’.
9.
De ontdekking – of liever de bewering en de overtuiging op grond van vele grondige literaire analyses en archeologische onderzoekingen en vondsten, dat de bijbel een verhaal is – van beneden, door mensen bedacht, schitterend fictie, maar wel fictie, is voor vele christenen, protestant en katholiek, een aardschok geweest, een herseninfarct, een hartstilstand – hun levensbesef, hun hele leven veranderde, en voor velen verbleekte heel hun bestaan ‘van beneden’.
Een van die velen was de zeer geleerde, zeer roomskatholiek gelovige historica Hélčne Nolthenius. Ik had in 1990 een gesprek met haar waaruit ik citeer:
Het uiteindelijk niet meer kunnen geloven aan God en een eeuwigheid is permanent verdriet. Zoals je een kind dat gestorven is altijd mist.
Ik vraag: Het geeft geen schuldgevoel?
6
Nee, helemaal niet. Misschien schuldgevoelens dat je zo resoluut het grote godsgeschenk van je verstand opzij zette, en tegen beter weten in alles accepteerde – waarom? Omdat het zo ontzettend mooi was, het enige echte mooie.
Het zeg maar eeuwen gekoesterde, traditionele verhaal over god, hemel, hiernamaals en verhalen over Jezus in vier of meer evangeliën, is het enig echte mooie?
6
Nee, helemaal niet. Misschien schuldgevoelens dat je zo resoluut het grote godsgeschenk van je verstand opzij zette, en tegen beter weten in alles accepteerde – waarom? Omdat het zo ontzettend mooi was, het enige echte mooie.
Het zeg maar eeuwen gekoesterde, traditionele verhaal over god, hemel, hiernamaals en verhalen over Jezus in vier of meer evangeliën, is het enig echte mooie?
6
Nee, helemaal niet. Misschien schuldgevoelens dat je zo resoluut het grote godsgeschenk van je verstand opzij zette, en tegen beter weten in alles accepteerde – waarom? Omdat het zo ontzettend mooi was, het enige echte mooie.
Het zeg maar eeuwen gekoesterde, traditionele verhaal over god, hemel, hiernamaals en verhalen over Jezus in vier of meer evangeliën, is het enig echte mooie?
9
Onheugelijke tijd later komt in een winternacht een Rechtop Gestrekte naar mij toe, een laaiende vlam in zijn hand. Hij beweegt zijn lippen en diep uit zijn keel slaat hij klanken uit, ik verbeeld mij ‘ben jij god’ te verstaan. Ik heb nadien nooit meer geslapen.
Was de Rechtop Gestrekte de eerste homo? Grote bijlen maakte hij, uit vuursteen. Vrijwel zeker lijkt, dat weer onheugelijke tijden later de homo sapiens, de wetende, ook wel ‘de moderne mens’ genoemd, zijn sporen trok over het aardoppervlak.
Zesduizend jaar geleden, nog maar net, kwamen drie lichtluchtige wezens bezoeken, gevleugeld. In een taal die ik maar moeilijk verstond, vroegen ze mij een troon te aanvaarden in de zevende hemel. Ik vroeg: hoe zijn jullie geworden wie je bent? Ze zeiden: ‘Uit de mond van de homo sapiens gevlogen, en engelen genoemd, wat boodschappers betekent. Wij denken dat wij bedoeld zijn om jou heen, als je in de hoogste der hemelen een troon gaat bestijgen. ‘Waarom zou ik?’
‘Om door alle aardebewoners te … worden erkend … en verheerlijkt … als … eerste beginsel … en zin van … hun bestaan’, werd er moeizaam bij elkaar gestotterd.
‘Hoe komen ze op die gedachte, vroeg ik?’ ‘Die is gegroeid in hun brein, in het diepste van hun hoofd waar ook hun hart klopt en hun pijn en verlangen.’
‘Wat is pijn’, vroeg ik? Zij antwoordden: ‘Dat weten wij alleen van horen kreunen, het is dat je een mens op aarde bent.’ ‘Zou ik … die pijn … kunnen verzachten’, begon ik nu ook te stotteren, en voelde me nietig als een worm.
Ik besteeg die troon en daar zat ik. Vanaf het eerste ogenblik besefte ik, dat ik alleen maar moest zitten en verder niets. Geen verliefde oogopslag, geen strenge blik; geen toornig en geen bemoedigend woord. Niets dan zwijgen zou ik, en aanzien.
In het jaar 325, volgens de meest gangbare jaartelling op aarde, werden er naast mij , aan weerskanten, nog een paar tronen neergezet; eerst voor de joodse martelaar Jesjoe uit Galilea, aan mijn rechterzijde, daarna voor Marjam zijn moeder. Lieve mensen, ik had hun levens gezien en vond hen moedig.
Van de aarde stegen grote woorden naar mij op, en de lichtluchtigen vlogen af en aan om mij ervan te overtuigen dat een groot aantal mensen deze drie bij mij wilde inlijven, als het ware. Hij moest voortaan ‘zoon van god’ worden genoemd en zelfs ‘god van god’. Zij werd allang ‘moeder van god, godbarende’ genoemd en kreeg een litanie van schitternamen toegezwaaid: koningin des hemels, maagd der maagden, onbevlekte, sterre der zee.
Ik had daar mijn gedachten bij en zweeg.
‘Ze willen aanbidden,’ zei de jongste met zwarte krullen, ‘en dat willen ze samen doen, zingend.’ Ik begreep de gedachte, het concept, de droom, het verlangen. Maar hield mij erbuiten.
Intussen besprongen kikkers de kusten en kwaakten de nacht aan flarden. Boze heksen veranderden prinsen in zwijnen en meisjes in prikkende rozen. Reuzen kwamen van de bergen en roofden lieflijke kinderen. Alles wat ik denken kon, gebeurde. Alles wat ik niet denken kon ook. Ik leefde van dag tot dag.
9
Onheugelijke tijd later komt in een winternacht een Rechtop Gestrekte naar mij toe, een laaiende vlam in zijn hand. Hij beweegt zijn lippen en diep uit zijn keel slaat hij klanken uit, ik verbeeld mij ‘ben jij god’ te verstaan. Ik heb nadien nooit meer geslapen.
Was de Rechtop Gestrekte de eerste homo? Grote bijlen maakte hij, uit vuursteen. Vrijwel zeker lijkt, dat weer onheugelijke tijden later de homo sapiens, de wetende, ook wel ‘de moderne mens’ genoemd, zijn sporen trok over het aardoppervlak.
Zesduizend jaar geleden, nog maar net, kwamen drie lichtluchtige wezens bezoeken, gevleugeld. In een taal die ik maar moeilijk verstond, vroegen ze mij een troon te aanvaarden in de zevende hemel. Ik vroeg: hoe zijn jullie geworden wie je bent? Ze zeiden: ‘Uit de mond van de homo sapiens gevlogen, en engelen genoemd, wat boodschappers betekent. Wij denken dat wij bedoeld zijn om jou heen, als je in de hoogste der hemelen een troon gaat bestijgen. ‘Waarom zou ik?’
‘Om door alle aardebewoners te … worden erkend … en verheerlijkt … als … eerste beginsel … en zin van … hun bestaan’, werd er moeizaam bij elkaar gestotterd.
‘Hoe komen ze op die gedachte, vroeg ik?’ ‘Die is gegroeid in hun brein, in het diepste van hun hoofd waar ook hun hart klopt en hun pijn en verlangen.’
‘Wat is pijn’, vroeg ik? Zij antwoordden: ‘Dat weten wij alleen van horen kreunen, het is dat je een mens op aarde bent.’ ‘Zou ik … die pijn … kunnen verzachten’, begon ik nu ook te stotteren, en voelde me nietig als een worm.
Ik besteeg die troon en daar zat ik. Vanaf het eerste ogenblik besefte ik, dat ik alleen maar moest zitten en verder niets. Geen verliefde oogopslag, geen strenge blik; geen toornig en geen bemoedigend woord. Niets dan zwijgen zou ik, en aanzien.
In het jaar 325, volgens de meest gangbare jaartelling op aarde, werden er naast mij , aan weerskanten, nog een paar tronen neergezet; eerst voor de joodse martelaar Jesjoe uit Galilea, aan mijn rechterzijde, daarna voor Marjam zijn moeder. Lieve mensen, ik had hun levens gezien en vond hen moedig.
Van de aarde stegen grote woorden naar mij op, en de lichtluchtigen vlogen af en aan om mij ervan te overtuigen dat een groot aantal mensen deze drie bij mij wilde inlijven, als het ware. Hij moest voortaan ‘zoon van god’ worden genoemd en zelfs ‘god van god’. Zij werd allang ‘moeder van god, godbarende’ genoemd en kreeg een litanie van schitternamen toegezwaaid: koningin des hemels, maagd der maagden, onbevlekte, sterre der zee.
Ik had daar mijn gedachten bij en zweeg.
‘Ze willen aanbidden,’ zei de jongste met zwarte krullen, ‘en dat willen ze samen doen, zingend.’ Ik begreep de gedachte, het concept, de droom, het verlangen. Maar hield mij erbuiten.
Intussen besprongen kikkers de kusten en kwaakten de nacht aan flarden. Boze heksen veranderden prinsen in zwijnen en meisjes in prikkende rozen. Reuzen kwamen van de bergen en roofden lieflijke kinderen. Alles wat ik denken kon, gebeurde. Alles wat ik niet denken kon ook. Ik leefde van dag tot dag.