21. Tussen nacht en morgen.


Tussen nacht en morgen.

 

Wees stil ‘mijn hart’, want de wereld kan je niet horen:wees stil , want de ether is gevuld met kreten en zuchten, en kan je liederenen hymnen niet verdragen.Wees stil, want de schimmen van de nacht slaan geen acht op het gefluisterde geheim.Noch blijven de processie’s van de duisternis stil staan voor je dromen.

Wees stil ‘mijn hart’ totdat de dag aanbreekt.Want wie geduldig op de morgen wacht, zal hem zeker ontmoeten, en wie het licht bemint, zal door het licht bemind worden.

Wees stil mijn hart, en luister naar mijn verhaal:

In mijn droom zag ik een nachtegaal fluiten, boven de krater van een vurige vulkaan. En ik zag het kopje van een lelie opkomen boven de sneeuw, en een naakte houri dansen tussen de graven, en een kind spelen met de schedels, lachend.

Al deze beelden zag ik in mijn droom.

En toen ik mijn ogen openden en om mij heen keek, zag ik de vulkanen nog altijd gloeien , maar .... hoorde niet langer de nachtegaal fluiten, noch zag ik hem zweven in de lucht. Ik zag de lucht zijn sneeuw verspreiden, over velden en valleien, en onder haar wit kleed zag ik de verstijfde lichamen van de verborgen lelies. Ik zag ook een rij van graven vanuit de stilte der eeuwen, maar zag niemand dansen of bidden vanuit hun midden.

Ik zag een hoop schedels maar niemand lachte er, alleen echter de wind. In mijn ontwaakt zijn zag ik verdriet en smart: wat kwam er terecht van de vreugde en lieflijkheid in mijn dromen ? Waarheen ging die schoonheid van mijn droom ?, en hoe verdwenen de beelden ? Hoe kan een Ziel geduldig zijn, als niet de sluimer der liefde de gelukkige fantomen van hoop en verlangen weer terug brengt.

Geef acht ‘mijn hart’, en luister verder.

Gisteren was mijn Ziel gelijk als een oude en sterke boom, wiens wortels zich hechtten in de diepte der aarde, en wiens takken reikten tot in de oneindigheid. Mijn Ziel bloeide in de lente, en droeg vrucht in de zomer, en als de herfst aanbrak vergaarde ik fruit op een zilveren schaal, en zette die op straat voor voorbijgangers. en allen die langs kwamen namen ervan en gingen hun weegs.

En toen de herfst verdween en haar blijdschap overging in geweeklaag en gejammer, keek ik naar mijn schaal en vond daarop èèn vrucht en stak deze in mijn mond, doch vond haar bitter als gal en zuur als onrijpe druiven, en zij tegen mezelf, wee mij, want ik heb in de monden der mensen een vloek gelegd.

Wat heb je gedaan mijn Ziel ? met het zoete sap dat je wortels uit de aarde heeft gezogen. En met de geur die je hebt op genomen uit de lucht ? In woede rukte ik de sterke oude boom van mijn Ziel met elk van haar zich verzettende wortels uit de diepte der aarde.

Ik brak haar wortels uit het verleden en ontnam haar daarmee de herinnering aan duizend levens, en duizend herfsten. En ik plantte de boom van mijn Ziel op een nieuwe plek. Nu stond ze in een veld ver van het pad van de tijd: en ik verzorgde haar s’nachts en overdag, en ik hield mezelf voor: Waakzaamheid brengt ons dichter bij de sterren. Ik besproeide haar met bloed en tranen, zeggend: het bloed heeft geen geur, noch smaak, en tranen zijn zoet.

Toen de lente weerkeerde bloeide mijn boom opnieuw, en in de zomer droeg zij vrucht. En toen de herfst weer kwam vergaarde ik al het rijpe fruit op een gouden schaal en bood het aan de voorbijgangers. De mensen liepen door, geen wilde er van mijn fruit. Toen nam ikzelf van mijn fruit en stak deze in de mond, en ze was zoet als honingraat en opwindend als jasmijn. En ik riep uit : de mensen willen geen zegen in hun mond, noch waarheid in hun hart. Want een zegen is de dochter van hun tranen en de waarheid de zoon van hun bloed.

Ik verliet de roezige stad om te zitten in de schaduw van de eenzame boom van mijn Ziel, in een veld ver van het pad des wereldse leven. Wees stil ‘mijn hart’, tot dat de dag aanbreekt: Wees stil en luister naar wat ik vertel. Gisteren waren mijn gedachten als een boot, die zeilde op de golven van de zee, en meedreef op de winden, van het ene land naar het andere. En mijn hart was leeg, op zeven kruiken na, in de kleuren van de regenboog, er kwam een moment dat het bewegen van de zee me ging vermoeien, en ik zij tot mezelf: ik zal weerkeren met de lege boot van mijn gedachten, naar het land mijner geboorte.

En ik bereide me voor door mijn boot geel te schilderen als de zonsondergang, en groen als het hout van de lente, en blauw als de hemel, en rood als de anemoon. En op de masten tekende ik vreemde figuren die de aandacht trokken, en de ogen verblinden. En toen ik klaar was leek de boot van mijn gedachten op een profetisch visioen, zeilend tussen twee oneindigheden de zee en de hemel. Ik liep de haven binnen van het eiland waarop ik geboren werd, en de mensen drongen op om mij te begroeten met gezang en vrolijkheid. En de schare nodigde mij hun stad, en ze tokkelden op instrumenten en trommen en op hun tamboerijnen. Dit welkom werd mijn deel, omdat mijn boot zo mooi geschilderd was, en niemand het binnenste van de boot mijner gedachten wilde zien, en niemand vroeg naar wat ik had meegebracht van ver over de zee. Ook konden zij niet zien dat ik gekomen was met een lege boot, want haar schitterend uiterlijk had hen verblind. Daarop zei ik tot mijzelf : Ik, heb de mensen bedrogen, en met zeven zilveren gekleurde kruiken misleid. Daarna koos ik opnieuw de zee met de boot mijner gedachten. Ik bezocht de eilanden in het oosten en vergaarde er myrhe, wierook. en verborg ze in mijn boot....

Ik doorkruiste de eilanden van het westen en verzamelde ivoor en robijnen, smaragden en zeldzame edelstenen, ik trok naar de eilanden in het zuiden, en bracht prachtige zilveren speren mee en zwaarden en andere wapens, ik vulde de boot mijner gedachten met de uitgelezenste dingen en kostbaarste zaken van deze aarde, en keerde terug naar de haven van mijn Vaderland. De mensen zullen opkijken en mij opnieuw verheerlijken, en nu terecht, en zij zullen in mij opnieuw noden in hun stad, en nu verdiend. En toen ik de haven binnenvoer, kwam geen van hen mij begroeten.... ik liep door de straten van mijn vroegere glorie, maar niemand keek naar mij om... ik stond op de markt de mensen toeroepend welke schatten ik verborg in mijn boot, en ze bespotten mij en sloegen er geen acht op.

Ik keerde terug naar de haven met een ontmoedigd hart, teleurgesteld  en verward. En, toen Ik naar mijn boot keek viel mij op wat me nog niet opgevallen was tijdens mijn reis, en ik riep uit: De golven van de zee hebben mijn boot haar kleuren en figuren ontnomen en haar het aangezicht gegeven van een skelet. De winden en het water en de zon hebben de schitterende kleuren van mijn boot weggevaagd, en mijn boot zag eruit als een versleten jas. Ik had deze verandering niet kunnen zien van tussen mijn schatten, want ik had mijn ogen van binnen uit gesloten voor de buitenkant. Ik had de kostbaarste dingen verzameld en ze verborgen in een kist die op het water dreef, en ik was teruggekeerd naar mijn volk, maar ze wierpen mij uit en konden niet zien, want hun ogen waren verblind door lege glinsterende dingen.

Toen verliet ik de boot mijner gedachten en trok naar de stad der doden, en zat temidden van keurige graven, en bepeinsde hun geheimen. Wees stil ‘mijn hart’, totdat de morgen komt: wees stil, want de razende storm, maakt je innerlijk gefluister belachelijk en de holen der dalen weerkaatsen niet de trilling van je snaren. Wees stil mijn hart, totdat de morgen komt: wees stil. Want wie geduldig wacht op de komst van de dageraad zal vol verlangen worden omhelsd door het morgentij.

De dageraad breekt aan, spreek als je kunt ‘mijn hart’. Hier is de processie van het morgentij: waarom zeg je niets? Heeft niet de stilte van de nacht in je innerlijkste diepten een lied achter-gelaten?, waarmee je de dageraad kunt begroeten? Hier zwermen de duiven en nachtegalen door het dal. kun je meevliegen met de vogels of heeft de afschuwelijke nacht je vleugels verlamd? De herders voeren hun schapen uit de kooien: heeft het spook van de nacht genoeg rust achtergelaten, om achter ze aan te trekken naar de groene weiden? De jonge mannen en vrouwen wandelen gracieus naar de wijngaarden. Zul je kunnen opstaan om met hen mee te gaan? Verhef je ‘hart’, en wandel met de dageraad, want de nacht is voorbij en de angst voor de duisternis is verdween met haar duistere dromen en akelige gedachten en krankzinnige reizen. Kom mijn hart, verhef je stem met muziek, want wie niet met liederen de dageraad vergezeld, is een zoon van het altijd duistere.

 

uit: Het Hart

Kahlil Gibran

Texel

26-7-1986.