23. Zonder Meester.


Zonder Meester.

Zij aten dan en dronken en werden verzadigd. En toen dat voorbij was, sprak Almoestafa met een grote stem, diep als de zee en vol als een springvloed onder de maan, en zeide: Mijn makkers en tochtgenoten, wij moeten heden afscheid nemen. Lang hebben wij samen de gevaarlijkste zeeën bevaren, de steilste bergen beklommen en geworsteld met stormen. Wij hebben honger gekend, maar ook aan bruiloften gezeten. Vaak zijn we naakt geweest, maar we hebben ook koninklijke klederen gedragen. We hebben inderdaad ver gereist, maar nu scheiden onze wegen. Samen zullen jullie je weg gaan, maar ik moet alleen de mijne gaan.

'' En hoewel zeeën en vastelanden ons zullen scheiden, zullen wij toch reisgenoten zijn op onze tocht naar de heilige berg. Maar voor wij ieder onze eigen weg gaan, wil ik je de oogst en de sprokkelingen van mijn hart geven: ... gaat je weg met gezang, maar laat ieder lied kort zijn, want alleen de liederen die jong op je lippen sterven, zullen blijven leven in s’mensen harten. ''

''Spreek een vriendelijke waarheid in weinig woorden, doch breng een hard woord nooit onder woorden. Zeg de maagd .. wier gelaat glanst in de zon, dat zij de dochter van de morgen is. Maar als je de blinde tegenkomt, zeg dan niet, dat hij de nacht zelve is.  Luister .. naar de fluitspeler, alsof je luisterde naar april, maar als je de criticus en de vitter hoort spreken, wees dan doof als de beenderen en even ver weg als de verbeelding.''

Mijn makkers .... en mijn geliefden ... op je weg zul je mensen ontmoeten met hoeven: geef hun van je vleugelen. En mensen met horens : geef hun laurier kransen. En mensen met klauwen: geef hun bloembladen tot vingers. En mensen met gespleten tongen: geef hun honing tot woorden. Ja .. al deze .. zul je ontmoeten en nog meer, je zult lammen ontmoeten met krukken, en blinden die spiegels verkopen, en rijken bedelend aan de tempelpoort.

Geef de lammen van je snelheid en de blinden van je zicht, en zie toe: dat je van jezelf aan rijke bedelaars geeft, zij zijn de behoeftigsten van allen. Want voorwaar geen mens zal zijn hand ophouden voor een aalmoes, tenzij hij waarlijk arm is, ook al heeft hij grote bezittingen.

Mijn makkers en mijn vrienden, ik bezweer je bij onze liefde, dat je talloze paden zult gaan, die elkaar kruisen in de woestijn, waarlangs leeuwen en konijnen trekken, en ook wolven en de schapen.

Onthoud dit van mij:

Ik leer je geen geven, maar ontvangen, geen ontzegging, maar vervulling. Geen toegeven, maar begrijpen met een glimlach op de lippen.

Ik leer je geen stilte maar een luidruchtig lied.

Ik leer je je groter “zelf” dat mensen omvat.

 

Kahlil Gibran.