Geschiedenis van de St Fransiscus kerk te Zwillbrock
Barokkerk
St. Franciscus in
Vreden
- Zwillbrock
Wie
naar Westmunsterland reist, om in Vreden - Zwillbrock het natuurreservaat
"Zwillbrocker Venn" met zijn grandioze vogelfauna te bezichtigen, is
verrast, in het afgelegen gebied, slechts enkele meters van de Duits-Nederlandse
grens verwijderd, een juweel van kunst uit de baroktijd aan te treffen. De
kunstliefhebber daarentegen, die de bedoeling heeft de barokkerk te bezoeken,
zal tevens in Zwillbrock genieten van het natuurreservaat en broedgebied van
flamingo's, dat het noordelijkste van de wereld is. Beiden zullen zich afvragen
welke oorzaken er toe geleid hebben, dat hier zo'n prachtige kerk gebouwd werd.
Geschiedenis
van kerk en klooster te Zwillbrock
Voor
de geschiedenis van Zwillbrock moeten we teruggaan naar de tijd van de
Reformatie en Contra-reformatie. Aan het einde van de 16e, begin 17e eeuw had
het Calvinisme zich in de Nederlanden de status van staatsgodsdienst weten te
verwerven, terwijl de Katholieke Kerk zich in Munsterland wist te handhaven. Aan
het eind van de Tachtigjarige Oorlog, bij de Vrede van Munster, in het jaar 1648
is de onafhankelijkheid van de Nederlanden erkend. Dientengevolge werd de grens
tussen Gelre en het vorstbisdom Munster niet alleen een politieke grens tussen
het Heilige Roomse Rijk en de nieuwe staat der Nederlanden, maar ook in
verregaande mate een grens tussen katholiek en calvinistisch staatsgezag.
Nog
steeds echter strekte het diocees Munster zich over de Gelderse Achterhoek
uit, waar weliswaar in menige plaats de reformatie de overhand had verkregen,
maar nog steeds in andere plaatsen velen trouw aan de oude kerk waren gebleven.
Een klein deel van het gebied aan de andere kant van de grens, de Heerlijkheid
Borculo, was bovendien leen van de bisschop van Munster en tijdens de
Tachtigjarige Oorlog aan de macht van Munster onttrokken. Met wapengeweld
trachtte de nieuwe vorstbisschop, Christoph Bernhard von Galen (1650 - 1678) dit
gebied, dat direct aan Zwillbrock grensde, voor keizer en rijk en zodoende voor
Munster terug te winnen, en overviel tot twee keer toe zonder succes de
Nederlanden. Tot aan het einde van het vorstbisdom (1802) voerden echter de
Munsterse bisschoppen nog steeds de titel van Heer te Borculo. Tot aan het begin
van de 1ge eeuw bleven ook de oude diocees grenzen bestaan, waarbinnen vele
Gelderse gemeenten lagen, tot door de pauselijk bul "De salute animarum"
van 1821 de dioceesgrenzen met de politieke grenzen in overeenstemming werden
gebracht.
Teneinde
voor de katholieken aan gene zijde van de grens, in het bijzonder voor degenen
die tot het bisdom Munster behoorden, de zielzorg te kunnen blijven uitoefenen,
ontstond langs de grens van Bocholt tot Gronau een keten van zogenaamde
missiestaties. Vanuit deze kapellen en kerken, die direct aan de grens lagen en
op veilig Munsters territorium waren gebouwd, kon zonder gevaar zielzorg
worden uitgeoefend, hetgeen in de jaren na 1648 de katholieken in de Nederlanden
verboden was. Dat aan deze missiestaties de bisschoppen als wereldlijke heersers
van de kapel of kerk die aan de Heerlijkheid Borculo grensde, hun bijzondere
zorg wijdden, spreekt vanzelf.
De
geschiedenis van kerk en klooster te Zwillbrock begon met Kerstmis 1651, toen de
minorietenpater Georg Philippi, geassisteerd door zijn confrater Coelistin
Tilbeek van het Franciscanenklooster te Bocholt, voor de onderdrukte
katholieken uit Groenlo en de Heerlijkheid Borculo in "Silva Brok" een
middernachtsmis in de open lucht opdroeg. Een kroniek geeft hier als volgt
verslag van: "Er kwamen voor deze gedenkwaardige middernachtsmis zoveel
gelovigen uit een gebied met een straal van vijf uur gaans bij elkaar, dat men
van een duizendkoppige menigte kan spreken".
In
de volgende weken nam de toeloop van
gelovigen verder toe, zodat men geregelde diensten organiseerde en nog vóór
Pasen 1652 een bescheiden kapel van turfplaggen bouwde, om de celebranten en de
liturgische gewaden tegen weer en wind te beschermen. Nog in de loop van
hetzelfde jaar werd de kapel vergroot.
Met
ondersteuning van de bisschop van Munster, Christoph Bemhard von Galen, en de
abdis van Vreden, Maria Sophia von Salm-Reiferscheid (16451674) die de grond
ter beschikking stelde, ontstond niet lang daarna een in steen opgetrokken
kapel, die al in 1656 moest worden vergroot, en een woning voor de paters. Om
voor het grote aantal gelovigen, dat uit de Achterhoek en ook uit Twente naar
Zwillbrock stroomde, de zielzorg uit te oefenen en de sacramenten toe te
dienen, bleef men Pater Georg Philippi vanuit zijn klooster te Bocholt
ondersteunen, en in 1657 verkreeg de missiestatie de status van residentie.
Omstreeks 1660 waren 12 minderbroeders in Zwillbrock werkzaam. Pasen 1665
bedroeg het aantal gelovigen en communikanten van gene zijde van de grens
bijna 2400 personen.
Zwillbrock
was een toevluchtsoord voor de onderdrukte katholieken van Twente en de
Achterhoek geworden. Dit bracht een verdere uitbreiding van de statie met zich
mee, zodat in 1670 deze tot een zelfstandig convent onder leiding van een pater
gardiaan werd verheven. Het klooster droeg, ter herinnering aan de
middernachtsmis van Kerstmis 1651, de naam "Closter Bethlehem an't
Schwillbrock". Een in witte steentjes in het plaveisel voor de kerkingang
aangebrachte ster herinnert heden nog aan deze naam en aan die heugelijke
gebeurtenis van Kerstmis 1651.
Nadat
de anti-katholieke wetgeving milder werd aan het eind van de 17e eeuwen de
katholieke eredienst weer werd toegelaten belastten de paters Franciscanen zich
met de zielzorg van vele parochies in het Nederlandse grensgebied, die destijds
nog tot het diocees Munster behoorden. Nog altijd echter ontvingen ook vele
Nederlanders in Zwillbrock de sacramenten. Hier werden kinderen gedoopt,
volwassenen gingen te biecht en ontvingen met Pasen de communie. Daarbij kwam
het maar al te vaak tot conflicten tussen
Giften
van de Nederlandse katholieken en royale ondersteuning door de vorstbisschop
Franz Amold von Wolff-Metternich zur Gracht (1706 - 1718) stelden de Minorieten
in 1713 in staat de eerste steen te leggen voor een nieuw kloostergebouwen
tenslotte, op 6 oktober van het jaar 1717, voor de bouw van de nog bestaande
kerk. Die eerste steen legde de vorstbisschop Franz Arnold persoonlijk, waarvan
de gedenksteen rechts naast het hoogaltaar getuigt. De bouw van de kerk zal
waarschijnlijk rond het jaar 1720 voltooid zijn. De plechtige inwijding ter
ere van de Heilige Franciscus had echter pas op 24 april 1748 plaats, zoals
genoemde gedenksteen eveneens aangeeft. Toch moet volgens een andere bron de
bouw al in 1719 voltooid geweest zijn en ook als ruimte voor de eredienst
gebruikt zijn. Welke oorzaken er toe geleid hebben, dat zo'n lange tijd tussen
eerste-steenlegging en inzegening verstreek, is nergens vermeld.
De
architect van de kerk is onbekend. Telkens werd in het verleden de naam
Gottfried Laurenz Pictorius met de bouw in verband gebracht, dezelfde die
destijds als bouwmeester in bisschoppelijke dienst stond. Anders dan door een
stijlvergelijking kon tot nu toe hiervoor geen bewijs gevonden worden. De
medewerking van de majoor en ingenieur Gottfried Laurenz Pictorius aan de bouw
van de barokkerk van Zwillbrock is wel degelijk mogelijk, aangezien de
architect in die jaren dikwijls, wegens verschillende bouwwerkzaamheden in
opdracht van de vorst, in Ahaus verbleef en destijds tegelijkertijd aanzienlijke
middelen uit de ambtelijke inkomsten voor ondersteuning van de bouw van klooster
en kerk te Zwillbrock bestemd werden. Ook de ontwerpers van de altaren, de
preekstoel, het orgelfront, de koorbanken en de prachtige communiebank zijn
onbekend, misschien waren het kloosterbroeders of vaklieden uit de streek.
In
1748 ziet het kloostercomplex er dan uit, zoals het op een kaart van het
grensgebied uit die tijd is afgebeeld. In de jaren 1765 tot 1782 werd de rechtervleugel,
-evenwijdig aan de kerk- vernieuwd en aanzienlijk uitgebreid. Tot aan
de saecularisatie zijn kerk en klooster zo blijven bestaan. Vooruitlopend op de
tenslotte door de Franse Revolutie teweeggebrachte "ReichsdeputationshauptschluB"
werd in 1802 het vorstbisdom Munster opgeheven en de "Ämter" Ahaus en
Bocholt aan de vorsten von Salm-Salm en Salm Kyrburg overgedragen om
gemeenschappelijk beheerd te worden als zelfstandig vorstendom met de zich
daarin bevindende stiften en kloosters. Dezen lieten het klooster te Zwillbrock
aanvankelijk ongemoeid, aangezien het uitbetalen van renten aan de paters en
broeders een hogere uitg-ave zou zijn geweest dan het kloostervermogen aan
inkomsten zou hebben opgeleverd. Niettemin werd het aannemen van novicen
verboden, zodat het klooster gedoemd was uit te sterven. Toen tenslotte op 28
Februari 1811 het vorstendom Salm op grond van een Frans senaatsbesluit van 13
december 1810 bij het Keizerrijk Frankrijk werd ingelijfd, was voor het
klooster het einde gekomen. Overeenkomstig de Franse wetgeving werd het
klooster opgeheven en het vermogen ervan onder beheer van de domeinen gebracht.
De laatste Minorieten verlieten het klooster aan het eind van het jaar 1811.
Aangezien
klooster noch kerk voor paardenstal of kazerne geschikt waren, respectievelijk
hieraan geen behoefte bestond, overwoog men, hoe het hele complex het gunstigst
verkocht kon worden. Een timmerman uit Vreden kreeg de opdracht de waarde van
het materiaal, dat bij afbraak van de kerk vrij zou komen, nauwkeurig te
taxeren. De waarde van de zandsteenplavuizen van de kerkvloer werd met 95
francs aangegeven, de 116 ruiten in de kerkramen op 116 francs geschat.
Parochies uit de omgeving verzochten, al de liturgische gewaden,
gebruiksvoorwerpen alsmede de klokken te mogen overnemen. Onder Franse
administratie kwam het dan weliswaar niet meer tot de verkoop, pas het
Pruisische domeinenbestuur verkocht op 20 november 1821 aan een consortium,
dat uit verscheidene kooplieden bestond, het kloostergebouw, dat enkele jaren
later werd afgebroken.
Inmiddels
was de vicaris-generaal van Munster erin geslaagd, de kerk en het
kloostergedeelte dat zich achter de kerk bevindt, buiten de verkoop de houden,
omdat de kerk nog steeds voor de eredienst gebruikt werd. Intussen was ook de
bevolking in de wijdere omgeving van de kerk toegenomen. Dientengevolge kon
dit gebied van de buurtschap Ellewick afgescheiden en een zelfstandige
buurtschap Zwillbrock gevormd worden, die volgens een oorkonde van 12 april
1858 tot een zelfstandige parochie verheven werd.
Zo
is tot op vandaag de barokkerk de parochiekerk van de kleine parochie Zwillbrock,
die ongeveer 200 zielen telt. Deze wordt de laatste tijd vanuit de Mariaparochie
Vreden mee verzorgd. De missen op zondag worden echter niet alleen door de eigen
parochianen, maar ook door gelovigen uit andere delen van Vreden bezocht. Zoals
al 300 jaar het geval was, komen ook nu nog Nederlandse katholieken uit de
parochies Eibergen, Groenlo en andere plaatsen naar de eucharistievieringen te
Zwillbrock.
De
architectuur.
De
bijna geheel vrij staande kerk maakt uiterlijk een betrekkelijk eenvoudige
indruk. Voor het front aan de westkant bevindt zich een klein portaal. Zowel de
voorgevel van het hoofdgebouw als die van het portaal vertonen in vertikale
richting een driedeling in de onderbouw terwijl de enkelvoudige topgevels boven
een doorlopende attica oprijzen, afgesloten met een segmentboog. De verbinding
van de topgevels met de attica's wordt geflankeerd door concave zijstukken met
obelisken of kogels aan de uiteinden. De voorgevel is opgebouwd uit drie
gedeelten, waarvan het eerste deel bestaat uit de
De
eenvoudige geleding van de noord- en zuidzijde van de kerk door vlakke lisenen
verraadt de ruimtelijk indeling van de één-beukige zaalkerk door diepe
muurpijlers in vier traveeën en een aansluitend priesterkoor als vijfde, die
ieder voor zich met een aan de gotiek ontleend kruisribgewelf overhuifd zijn.
Door ramen die voor degene die binnen komt, aanvankelijk niet zichtbaar zijn,
valt rijkelijk licht in het kerkschip, zodat de ruimte de indruk wekt, te zijn
opgebouwd uit blokken van licht die achter elkaar geplaatst zijn. Doordat de
lichtere kerkruimte afsteekt tegen de donkere gewelven, ontstaat hier een drang
naar voren mede door de ritmische opeenvolging van de aangrenzende bogen. De
blik van de bezoeker, die uit de donkere voorhal de lichte kerkruimte betreedt,
volgt de kunstige lichtgeleiding langs deze bogen van travee naar travee en
richt zich zo op de zijaltaren, die schuin op de lengte-as in de nissen
geplaatst, naar het hoofdaltaar verwijzen, waarmee ze door de gewelfde
kommuniebank verbonden worden. Het kerkmeubilair staat dus niet zonder samenhang
in de ruimte, maar vormt hiermee een eenheid, waarbij ruimte en interieur door
hun wisselwerking elkaar versterken. De gelovige vindt direkt bij de ingang twee
wijwaterbekkens in schelpvorm, die hem eraan herinneren, dat hij een pelgrim op
weg naar God is. De kerk, en het kerkgebouw dat haar vertegenwoordigt, echter is
de Via salutis, de weg des heiis, waarlangs hij zijn doel bereikt. Door middel
van de kunst wordt de gelovige zo naar de belangrijkste plaats in de kerk
geleid, naar het hoofdaltaar, waar God in de eucharistie aanwezig is (Tschuschke,
bI. 126).
De
ruimtelijke ordening is dus aan theologische doeleinden ondergeschikt gemaakt,
wat nog duidelijker wordt, wanneer men zich met de inrichting van de kerk bezig
houdt.
Gekopieerd uit de nederlandse vertaling van het boekje "Barokkerk St. Franciscus Vreden-Zwillbrock"Adriaan Roelofs 2001