WAT HEEFT CHRISTUS ONS CONCREET GEZEGD?
JOHANNES:
We leven vandaag in de 21ste eeuw en dat mag best uitgedrukt worden, in een eigentijdse manier van lezen en verklaren van de geschriften uit het Nieuwe Testament. De onderliggende alinea’s heb ik zorgvuldig gekopieerd uit de Willibrord vertaling met zoveel mogelijk alleen de uitspraken die Christus heeft gedaan.
(brontekst uit Willibrord vertaling 1995)
Johannes evangelie:
Matt. 5:3 Uit de Bergrede:
Troost de armen van geest
Wees blijmoedig met de treurenden
Steun de zachtmoedigen
Laaf de hongerigen en dorstigen
Wees trouw aan de barmhartigen
Steun hen die zuiver zijn van hart
Help en ondersteun hen die vrede brengen
Steun hen die vervolg worden om gerechtigheid
Troost hen die beschimpt of vervolgt worden of vals van kwaad beticht, om mijnent (Jezus) wil
In Matteus 5:1 werd gesproken over de “Bergrede” waarin Christus aan een grote menigte onderricht gaf, en waar hij de “zaligsprekingen” uitsprak, dat is toch een mooi voorbeeld van zijn leer, hoe daadkrachtig zijn onderricht was, en ook nu nog is. Het zijn een negental bemoedigingen aan ons mensen hoe te handelen en aanwezig te zijn binnen het zicht en ervaringsveld van mensen, onderling en in sociaal verband. Jo Tigcheler vertaald de zaligsprekingen naar ‘op de goede weg gaan’. Zoals hierboven wordt het dan omgezet in een actieve houding, niet; ‘gelukkig zijn de armen van geest’, maar; troost de armen van geest. Niet; ‘zalig de treurenden’ maar; wees begaan met de treurenden.
5:3 (Bijbelvertaling)
[3] ‘Gelukkig wie nederig van hart zijn,
want voor hen is het koninkrijk van de hemel.[4] Gelukkig de treurenden,
want zij zullen getroost worden.[5] Gelukkig de zachtmoedigen,
want zij zullen het land bezitten.[6] Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid,
want zij zullen verzadigd worden.[7] Gelukkig de barmhartigen,
want zij zullen barmhartigheid ondervinden.[8] Gelukkig wie zuiver van hart zijn,
want zij zullen God zien.[9] Gelukkig de vredestichters,
want zij zullen kinderen van God genoemd worden.[10] Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden,
want voor hen is het koninkrijk van de hemel.
Want ‘zij’ zullen getroost worden, door wie zullen zij getroost worden? Door God, door Christus? Ja zeker; zij, die geloven in een afhankelijke relatie met God zullen zeker getroost worden in hun smeekgebeden, daar geloven zij in. Maar dat geldt niet voor iedereen, er zijn velen onder ons die zich niet in zo een afhankelijke houding voelen staan tegenover het goddelijke en de geestelijke wereld, zij voelen wel steun in de “daadkracht” van het Christus Mysterie, maar beseffen ook de macht van eigen daadkracht. En blijven geloven in de waarachtigheid van de Christus verhalen.
Mat. 5:17 De tien geboden …
1 niet doden
2 geen afgoden vereren
3 naam van de schepper niet oneerbiedig gebruiken
4 de tijd om te rusten heiligen
5 vader en moeder eren
6 geen onkuisheid verlangen
7 niet stelen of verduisteren
8 niet vals getuigen en kwaadspreken
9 geen vrouw van je naaste begeren
10 niet onrechtvaardig handelen
Ook de tien geboden uit het oude en het nieuwe testament geven aan de mensheid in de 21ste eeuw een “draagvlak” van jewelste, niemand uitgezonderd, van groot tot klein, arm of rijk, kan deze 10 geboden, die je kan lezen als ‘grondbeginsel’ van menselijk bestaan, negeren of in de wind slaan. Allen hebben er profijt van, als iedereen deze geboden als basis regel neemt voor moreel en maatschappelijk verkeer. De wereld zal een stuk leefbaarder worden als “allen” rekenschap houden met deze belangrijkste regels van alle regels. Dan is het goed te beseffen dat ‘wereld’ bestaat uit alle werelddelen, inclusief Europa, Nederland, stad of dorp waar je woont, je werkplek en zeker niet te vergeten de straat waarin je opgroeit, woont en je eerste sociale contacten opdoet.
Zoals er zo velen zijn die het Mysterie Christus hebben begrepen, wil ik bij deze alinea Gandhi aanhalen: Gandhi heeft het over A-Himsa, dat betekent, kracht of macht niet gebruiken om te bezitten of te vernietigen, of een ‘ander’ uit de weg te ruimen, maar om die kracht toe te passen, ten goede aan de ander. Ten goede aan een goede verhouding met mensen, en ook met je vijand. Kracht of Macht niet om te winnen of te verliezen, maar om een balans te realiseren of een vrede te bereiken.
Aansluitend op de hierboven geschetste overwegingen, kan ik iedere lezer aanbevelen door te gaan met het lezen van dit ‘evangelie’ want je kunt het lezen zoals de betekenis van het woord ‘evangelie’ dat aangeeft; als een “blijde boodschap” je kan het ook lezen als; “het woord van Christus” dat een ‘leer’ blijkt te zijn dat eeuwigheidswaarde heeft, dus nog steeds geldig is voor u en mij, voor allen.
2:1
Er was een bruiloft in Kana in Galilea, waarbij de moeder van Jezus aanwezig was. Toen de wijn opraakte zei de moeder van Jezus tot hem; ze hebben geen wijn meer? Jezus zei; Vrouw is dat soms uw zaak? Mijn uur is nog niet gekomen. Zijn moeder zei echter tot de bedienden, doe maar wat hij u zeggen zal … Volgens gewoonte stonden er daar 6 kruiken, elk voor een inhoud van twee of drie metreten. Jezus zei hun; doe die kruiken vol met water, zij vulden ze tot boven aan toe. Daarop zei Jezus hun; schep er wat uit en breng het naar de tafelmeester; en dat deden zij. Zodra de tafelmeester van de wij geproefde had (hij wist niet waar die vandaan kwam), riep hij de bruidegom en zei; iedereen zet eerst de goede wijn op tafel, en wanneer men eenmaal gedronken heeft, de minder goede. U hebt de beste wijn tot het laatst bewaard. Zo maakte Jezus met deze tekenen de openbaring van zijn heerlijkheid bekend. En zijn leerlingen geloofden in hem.
Hoe wonderbaarlijk ook, deze opdracht en het resultaat ervan is zo onwaarschijnlijk, dat we het moeten lezen als een dubbele betekenis (metafoor), een voorbeeld; leven of dingen doen tegen beter weten in, het verstand loslaten, er vertrouwen in hebben, of geloven dat het goed komt, niet zoals Christus, die wonderen verricht, maar als mens die gelooft, dat; wanneer iets onmogelijk lijkt, het door overtuiging en een niet aflatende zorg en toewijding, mogelijk is, het onmogelijke te realiseren, ook al kan het decennia van tijd nodig hebben.
3:2
Er was een voorname jood, die Farizeeër was en Nikodemus heette, eens kwam hij op een nacht bij Jezus en zei; Rabbi, wij weten dat gij van Gods wege als leraar gekomen zijt, en niemand kan doen wat u doet, als God niet met hem is. Jezus, gaf hem ten antwoord; Voorwaar, voorwaar ik zeg u; als iemand niet wedergeboren wordt, kan hij het Rijk Gods niet zien! Nikodemus antwoordde hem; hoe kan een mens nou geboren worden, als hij al geboren is? Kan hij soms in de schoot van de moeder terugkeren, en opnieuw geboren worden? Jezus antwoordde; Voorwaar, voorwaar ik zeg u; als iemand niet geboren wordt uit water en geest, kan hij het Rijk Gods niet binnengaan. Wat geboren is uit het vlees, is vlees, en wat geboren is uit de geest, is geest.
Als iemand niet wedergeboren wordt kan hij het rijk Gods niet zien/binnengaan, zou kunnen betekenen; een mens zal een lange leerweg moeten doorlopen, voordat hij kan zien, wat je niet kan zien! Christus geeft ons daar talloze voorbeelden van, maar niet alleen Christus deed dat, ook de velen die na hem kwamen; tot aan de 21ste eeuw toe, die oren heeft die horen, die ogen heeft die zien. Dat wij zullen leren lezen wat in een tekst verborgen staat! Geboren worden uit water en geest, zou kunnen betekenen, dat de mens gereinigd moet worden door het ‘water’ van een zuivere kijk op alles wat leven heet, met hulp van de wijze mens, die door de ‘geest’ wordt beïnvloed en in het (geschreven) ‘woord’ tot uiting komt.
3:7
Verwondert u niet over datgene wat ik zei; gij moet opnieuw geboren worden. De wind blaast waar heen hij wil, gij hoort wel zijn gesuis, maar niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat, zo is het ook met ieder die geboren is uit de geest. Nikodemus gaf hem ten antwoord; hoe kan dat geschieden. Daarop zei Jezus weer; gij zijt een leraar van Israël en weet dat niet eens? Voorwaar, voorwaar ik zeg u; wij spreken over ‘wat’ wij weten, en wij ‘getuigen’ over wat wij gezien hebben, maar onze (mijn) getuigenis aanvaardt gij niet. Wanneer gij zelfs niet gelooft als ik spreek over aardse dingen, hoe zult gij dan geloven als ik spreek over hemelse dingen?
3;13
Niet is er iemand naar de hemel opgeklommen, tenzij hij die uit de hemel is neergedaald. Diegene die uit de hemel is neergedaald (Christus), moet ‘omhoog’ worden geheven, zoals Mozes eens de slang omhoog hief in de woestijn. Opdat een ieder die in hem gelooft eeuwig leven zal hebben.
Eeuwig leven en uit de hemel neerdalen, hoe dienen wij dit te vertalen? Een mens die gaat sterven zal het geheim van de doden zien, dat zal voor ons altijd een verborgen geheim blijven. Waar wij in kunnen ‘geloven’ is de verwachting van het aardse paradijs, dat ‘niet’ uit de hemel zal neerdalen, maar dat door ‘ons’ mensen gerealiseerd dient te worden. De ‘gedachte’ van een betere wereld zal ‘verheven’ moeten worden door hèn die de waarheid van Christus in pacht (waarheid van Christus kunnen beheren) hebben. Dat zijn niet alleen de priesters en geleerden, dat kunnen ook deelnemers van de geloofsgemeenschap zijn die kritisch meelezen.
3;16
Zozeer heeft God immers de wereld liefgehad, dat hij zijn eniggeboren zoon heeft gegeven. Opdat een ieder die in ‘hem’ gelooft, nooit verloren zal gaan. God heeft niet zijn zoon gezonden om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door ‘hem’ zal worden gered. Wie in hem gelooft wordt niet geoordeeld, maar wie ‘niet’ gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet heeft gelooft in de naam van de zoon (Christus).
Christus als de mens die rechtstreeks geboren is uit God? Toch blijkt dat hij meer mens was/is dan beweert is geworden. Wij dienen in hem te geloven door wat hij gezegd en gedaan heeft. De wijze van ‘geloven’ zal niet alleen door de wet en de geschriften bepaald worden, maar door wat een verstandig mens op mystieke en spirituele wijze tot uitdrukking kan brengen. Daarbij is het ‘wijs’ God te herkennen in alles wat ‘liefde’ heet.
3;19
Hierin bestaat het oordeel; het ‘licht’ is in de wereld gekomen, maar de mensen beminnen het duister, meer dan het licht, omdat hun daden duister waren. Ieder die slecht (duister) handelt, heeft een afschuw van het licht (eerlijkheid), en gaat niet naar het licht toe, omdat hij vreest dat zijn werken openbaar gemaakt worden. Maar wie de waarheid (eerlijkheid) doet, gaat naar het licht, omdat zijn daden gezien mogen worden, en moge blijken dat zij in God (liefde) zijn gedaan.
Wat hier gezegd wordt is een teken dat van onze tijd is, het ‘licht’ is in de wereld gekomen, en wij hebben het onderscheidt tussen licht en donker niet begrepen! Door de secularisatie is de kracht van het christendom aan het verzwakken; althans de dwingende macht van het christendom verliest de greep op de mensen, dat maakt hen vrij, in alle eerlijkheid te kunnen en mogen overwegen wat goed is of kwaad, en of ze mee willen blijven doen aan wat de kerken hen te bieden heeft.
4:4
Jezus vertrok naar Galilea, en hij moest door Samaria gaan. Hij kwam in de stad Sichar, daar was de bron van Jacob. Jezus nu was vermoeid van de tocht en bleef bij de bron zitten. Er kwam een vrouw uit Samaria naar de put om water te putten. Jezus zij tegen haar, geef mij iets te drinken, zijn discipelen waren naar de stad gegaan om voedsel te kopen. De vrouw antwoordde; hoe kunt u, jood, aan mij, Samaritaanse, te drinken vragen? (joden gingen niet om met Samaritanen). Jezus antwoordde en zei tot haar; indien gij wist van de liefde Gods, die tot u zegt: geeft mij te drinken, gij zou het hem gevraagd hebben, en hij zou u ’levend’ water hebben gegeven. Zij zei tot hem; heer u heeft geen emmer en de put is diep, hoe komt gij dan aan het levende water? Zijt gij soms meer dan onze Vader Jacob? Die ons de put gegeven heeft en er uit gedronken heeft met zijn kudden en met zijn zonen? Jezus antwoordde haar, een ieder die van dit water drinkt, zal al gouw weer dorst krijgen, maar ieder die van het water gedronken heeft wat ‘ik’ hem te drinken geeft, zal geen dorst meer krijgen in eeuwigheid, het water dat ik geef zal water worden als een fontein dat springt ten eeuwige leven. De vrouw zei tot hem; Heer geef mij van dat water, zodat als ik dorst heb niet meer naar deze put hoeft te gaan om te putten. Christus zei haar; ga heen roep uw man en kom met hem tot hier. Zij zei; ik heb geen man. Terecht zij hij, want u hebt vijf mannen gehad, en die gij nu hebt, is uw man niet. De vrouw zei; heer ik zie dat u een profeet bent.
Hier wordt gezegd; laat de ‘liefde’ u leiden, deze maakt geen onderscheid tussen rang of stand. Met ‘levend water’ wordt allicht bedoeld de beweging die ontstaat wanneer mensen ‘elkaar’ te water geven, in de zin van eerbied voor de ‘ander’ en eerlijkheid in ons handelen, openheid in onze bedoelingen, helder als water, dat wij ons laten leiden door woorden van liefde en vertrouwen, houdt het niet alleen voor je zelf, maar deel het ook met anderen.
4:20
De Samaritaanse zei; onze vaderen hebben op deze berg gebeden, en gijlieden zegt, dat Jeruzalem de plaats is, waar men moet aanbidden. Jezus zei haar; geloof mij, vrouw, het uur komt dat gij nog op deze berg, nog in Jeruzalem den Vader zal aanbidden. Gij; aanbidt wat gij niet kent, wij aanbidden, wat wij weten want het heil is uit de Joden. Maar het uur komt, en dat is nu, dat de waarachtige aanbidders, de Vader aanbidden zullen in geest en waarheid. Want de Vader zoekt zulke aanbidders; God is geest, en wie hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid. De Samaritaanse zei tot hem; ik weet dat de Messias komt, die Christus genoemd wordt. Wanneer die komt, zal hij ons alles verkondigen. Jezus zei tot haar; IK DIE MET U SPREEK, BEN HET!
Christus adviseert de vrouw te aanbidden wat zij kent. En kennen is hier wat in alle redelijkheid als waarheid te weten of te erkennen/aanvaarden is. Neem het woord dat door de ‘geest’ tot je komt serieus. God is geest, is liefde, is scheppende kracht. De geest die tot je komt, kan je aanvaarden in het licht van wijsheid, en de plaats van waaruit je het beste kunt aanbidden, is vanuit je zelf, je eigen wezen, je verstand, je geheugen.
4:28
De vrouw liet haar kruik staan, ging naar de stad en vertelde aan de mensen, komt mee en zie de mens die mij heeft gezegd, alles wat ik gedaan heb, zou deze dan niet de Christus zijn? De mensen gingen de stad uit en kwamen tot hem.
De vrouw bleef niet langer bij hem staan, maar ging heen, en met haar gewonnen geloof, sprak zij met anderen over het licht dat zij bij de waterput had gezien. Allen kwamen naar hem toe om zich te laven aan het ‘woord’ dat hij aan hen uitdeelde (leer van de wijsheid). Het licht is het woord van wijsheid, dat Christus ons leerde.
4:31
Intussen vroegen de discipelen hem; Rabbi eet! Hij zei echter ik heb een spijs te eten, waarvan gij niet weet. De discipelen vroegen zich af, iemand heeft hem toch niet te eten gegeven?
4:35
Jezus zei tot hen; mijn ‘spijs’ is; de wil te doen van diegene die mij gezonden heeft, om ‘zijn’ werk te volbrengen. Zeggen jullie niet; nog vier maanden te volbrengen en dan komt de oogst? Ik zeg u; sla de ogen op en beschouwt de velden, dat zij reeds wit zijn om te oogsten! Reeds ontvangt de zaaier loon, en verzamelt hij vrucht ten eeuwige leven, opdat de ‘zaaier’ zich tegelijk met de maaier zich verblijde.
Christus zei; mijn spijs is om te eten, vertaald naar nu, zou het kunnen betekenen, neem mijn woorden in je op, twijfel er niet aan of het goed voor je is, iets dat ‘goed’ is, kan niet slecht zijn. Maar daarmee zijn we er niet, als de tijd van oogsten is gekomen dient er gemaaid en verzameld te worden. Dat is een opdracht die zeker voor ons geldt, er zijn ‘velen’ die ‘gezaaid’ hebben vanuit de gedachten van ‘hun’ geest, ‘wij’ dienen te oogsten en de vrucht van ‘die’ arbeid te verorberen, opdat ‘wij’ ook wijzer zullen worden.
4:37
Want hier is de spreuk aandachtig; de een zaait, de ander maait. Ik heb u uitgezonden om datgene te maaien, wat u geen arbeid heeft gekost, anderen hebben gearbeid, en gij hebt de vrucht van hun arbeid geplukt.
4:46
Hij kwam weder te Kana in Galilea, en er was een hoveling wiens zoon ziek was. Deze verzocht Christus zijn zoon te genezen want deze lag op sterven. Jezus zei tot hem, indien gij/lieden geen tekenen en wonderen ziet, zult gij niet geloven. De hoveling zij echter; heer kom mee mijn kind sterft! Jezus zei hem; ga heen uw zoon leeft. De man geloofde hem en ging terug naar huis. En reeds toen hij afdwaalde hoorde hij dat zijn zoon genezen was. Deze man werd gelovig, en met hem zijn gehele huis.
Christus begreep echt wel, dat vele mensen mee blijven lopen zolang er wonderen te beleven waren. Maar het gaat hem om hen die ‘geloven’ zonder gezien te hebben, en dat geldt ook voor mij, ik ‘geloof’ in het ‘geloof’ in de goedheid van de/een universele liefdesmacht, en in de goedheid van de ‘mens’. Dit geloof kan ‘bergen verzetten, niet alleen ‘mijn’ geloof kan een berg ‘verzetten’; maar het gezamenlijke geloof van ‘velen’ kan laten ‘gebeuren’ wat eerst niet mogelijk bleek. De kracht van het geloof in Christus bestaat mijn inzien’s uit; Christus zijn leeropdrachten. En omdat zovelen hem gingen volgen, ontstonden er geloofs gemeenschappen die de grenzen van het jodendom overstegen. De ‘kerk van Christus’ is dan ook verspreid over de gehele aarde. In het christendom van vandaag, gaat het dan ook niet meer om de ‘macht’ van de kerk, maar over de ‘kracht’ van de ‘wijsheid’ van ‘zijn’ leer. Dat voortgang vindt in mensen, door mensen, met mensen.
5:5
Daar was een man die reeds 38 jaar lang ziek geweest was. Deze zag Jezus aanliggen, en daar Jezus wist dat hij er een lange tijd was, zij Jezus tot hem; Wilt gij gezond worden? De zieke antwoordde; heer ik heb geen mens tot mijn beschikking om, zodra er beweging komt in het water (de engel die genezing brengt voor de eerste die in het water springt) te werpen, terwijl ik onderweg ben, gaat een ander mij voor. Jezus zei tot hem; Sta op, neem uw matras op en wandel, terstond werd de man gezond, nam zijn matras op en ging zijn weegs.
Tja, wat wordt hier nou weer bedoeld, de zieke heeft al zijn leven lang niemand die hem ter hulp schiet, als de engel komt, die degene die het eerst komt, genezing brengt, (de laatsten zullen de eersten zijn?). Na ‘een lange tijd’ wordt hier gezegd komt er voor de man genezing, soms is er een lange tijd voor nodig voordat er een omwenteling komt, dit geldt zowel voor de mens, als voor ‘samenlevingen’ die na lange tijd in staat zijn zich te herstellen van onrecht en misdadige rechtspleging. Edward Schillebeecks zij het ook al, ‘Kerk/zijn’ is niet alleen Christus volgen maar ook; hervorming en omvorming door ‘gerechtigheid’ (rechtvaardiging). Oude stellingen opnieuw bezien, door de bril van de moderne tijd.
5:11
De joden die dat zagen zeiden, het is sabbat, en dan mag gij niet met een matras slepen. De man zei; hij die mij genas, zei; neem uw matras op en wandel naar huis. Jezus kwam de man later bij de tempel tegen, en zei hem; zie gij zijt gezond geworden, zondig niet meer, opdat u niet iets ergers zal overkomen. De man zij tegen de joden dat Jezus hem beter had gemaakt. Daarom wilden joden hem vervolgen, omdat hij deze dingen op Sabbat deed. Maar ook omdat hij zich de gelijke van zijn Vader (God) noemde, en zich aldus als gelijke met God stelde. Jezus verdedigde zich met de woorden; Mijn Vader is tot op de dag voortdurend aan het werk, en ook ik houd niet op met ‘werken’.
Christus wordt hier terecht gewezen door ambtsdragers van die tijd. Dan komt de vraag in mij op, en hoe gedragen zij (ambtsdragers) zich nu tegenover mensen die door hun deskundigheid, hun mystieke gaven, hun spiritualiteit; ‘onze’ blik verruimen, omdat zij door hun talenten kunnen zien wat anderen niet zien, zie ook de link naar wat Christus zei, zij kunnen niet zien wat ik kan zien door de ogen van mijn vader, te vertalen door de ogen van de (vrije/scheppende) geest.
Christus en zijn vader zijn ‘een’ in hun liefdes grootheid, zoals de universele liefde verbonden is met mensenliefde,
Christus ontmoette de man opnieuw die hij genezen had, hij sprak hem aan als de wijze leraar, die hem nog een laatste les gaf door te zeggen; zondig niet meer! Dat geld ook voor een ieder van ons; zondig niet meer, want als je zondigt, doe je, je eigen gezondheid te kort, en erger nog; jouw zondigheid kan ook anderen tekort doen, mensen zijn in hun gedrag verantwoordelijk voor dat wat zij hun medemens aandoen. (zie ook 8:28)
5:19
Jezus nam opnieuw het woord en zei; Voorwaar, voorwaar, ik zeg u; de Mensenzoon kan niets uit zichzelf, maar alleen datgene wat hij de Vader ziet doen. En alles wat de Vader doet, doet de zoon insgelijks. De vader heeft toch de zoon lief, en laat hem alles zien wat hijzelf doet. Nog grotere werken dan deze zal hij hem doen tonen, zodat gij verbaast zult staan.
Dit kan een verwijzing zijn naar de verhouding tussen vader en zoon, tussen ouders en hun kind. Niet ‘ik’ denk goed te doen, omdat ‘ik’ dat wil, zegt Christus, maar dit ‘gebeurd’ omdat de ‘liefde’ zo sterk is, de ‘liefde’ die getuige is van een nog ”grotere liefde” groter dan ik liefde ben, zegt Christus!
En wat betekent dit dan nu voor ons? De ‘geest’ van het ‘gelovige’ Christendom, met al haar wenken en raadgevingen, zou het wel eens de macht of kracht kunnen zijn, die ‘de doden’ weer tot leven brengt, die onze wilskrachtige samenleving dat steeds meer en groter materieel gewin wenst, doet beseffen dat het ‘anders’ moet. Minder materieel gewin, meer rekening houden met de ander, met de ‘kleinere’ de minst bedeelde, met hen die de hand moeten ophouden, omdat de meest ‘bedeelden’ (de rijken) in plaats van minder steeds meer wensen.
5;21
Want zoals de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de zoon levend die ‘hij’ wil. De Vader oordeelt niemand, maar heeft het oordeel geheel en al in de handen van zijn zoon gelegd. Opdat allen de zoon zouden eren, zoals zij de vader zouden eren. Wie de zoon niet eert, eert evenmin de vader, die hem zond.
Door Christus niet te eren, en dat is wat wij (de seculieren) werelderfgenamen van het religieuze gedachtegoed doen, dan eren wij de “schepping” niet, als wij afstand nemen van de verwondering en bewondering en ontzag van het scheppingstafereel. Het is niet ‘altijd’ conflictmatig met wat vroeger in Bijbelboeken is neergeschreven, en zoals het ontstaan ons nu onder ogen komt door wetenschap en natuurwetenschap.
5:25
Voorwaar, voorwaar, ik zeg u; er zal een uur komen, ja die is er al, waarop de doden de stem van Gods zoon zullen horen, en die haar horen zullen ‘leven’.
5:26
Zoals de Vader leven heeft in zichzelf, zo gaf hij ook aan de zoon leven in ‘zichzelf’ te hebben. Hij heeft hem macht gegeven om oordeel te vellen: hij is immers de Mensenzoon, verwonder u hier niet over, er zal een uur komen, waarop allen die in de graven zijn (wederopstanding), ‘zijn’ stem zullen horen. Dan zullen degenen die het goede deden, er uit te voorschijn komen, tot de opstanding ten ‘leven‘, maar die het kwade deden, tot de opstanding ten ‘oordeel’.
Christus doet ons hier een voorspelling; dat de doden de ‘stem van de geest’ zullen horen. Allicht kan het betekenen dat er momenten zullen zijn dat mensen zullen kunnen horen, en zullen kunnen zien, terwijl zij niet eerder konden horen of zien, bijvoorbeeld wat goed voor hen was. Of erger, dat ze niet eerder begrepen dat ‘zij’ het destructieve kwaad waren in dit leven, dat het ‘leven’ van de ander of het leven op aarde bedreigt en op het spel zet.
5:30
Ik kan niets uit mijn zelf, ik oordeel naar wat ik hoor, en mijn oordeel is rechtvaardig, omdat ik niet mijn eigen wil(voordeel) zoek, maar de wil van Hem die mij zond. Als ik over mijzelf zou getuigen, dan heeft mijn getuigenis(wat je weet, of ziet) geen waarde. Er is een ‘ander’ die over mij getuigt, en ik weet dat de getuigenis die ‘hij’ over mij aflegt, geloofwaardig is.
5:33
Gij (farizeeërs), hebt een gezantschap naar Johannes gestuurd, en deze heeft getuigt voor de waarheid. Weliswaar behoef ‘ik’ de getuigenis van een mens niet, maar ik zeg dit opdat gij gered zult worden. Johannes(de doper), was de lamp om te verlichten, en een korte tijd heb gij u in zijn licht kunnen verheugen.
5:36
De getuigenis die ik bezit is echter waardevoller dan die van Johannes, want het zijn juist de werken die mijn Vader ’mij’ gegeven heeft om te volbrengen, en die ik ook volbreng, deze getuigen dat ik door de Vader gezonden ben. Ook de Vader zelf, die mij zond heeft getuigenis over mij afgelegd. ‘Zijn’ stem heeft gij nimmer gehoord, noch zijn gestalte gezien, en ‘zijn woord’ heb ‘gij’ niet blijvend in u. omdat gij degene die hij zond niet gelooft. Gij onderzoekt de geschriften in de mening daarin het eeuwig leven te vinden, maar juist de geschriften getuigen over mij.
Johannes was de vooraankondiger van Christus, Johannes vertelde dat Christus zou komen, maar al te graag wilden wij geloven dat Christus zou wederkomen. Maar dat schijnt niet zo te zijn, velen die na Christus kwamen hebben door hun licht (profetie en geleerdheid) ons mensen het pad doen schijnen die we hebben te gaan. Christus was de ‘starter’ die het Christendom de stoot gaf om de “menswording” op gang te brengen, en er vorm aan te geven. Sindsdien, nee al van den beginne af; is er sprake van een lijdende, strijdende en zegevierende ‘mensheid’. Wij; mensen, ja ‘ieder’ mens is een deeltje ‘mensheid’, wij mensen hebben de taak gekregen, en velen hebben begrepen, dat we, ieder naar vermogen, in de voetsporen van Christus een bijdrage mogen en kunnen leveren, om de evolutie van de kringloop van het leven op aarde ten goede te beïnvloeden, niet zoals het tot nu toe gegaan is, waar techniek tot zelfvernietiging leidt, maar om bij te dragen door hervorming en omvorming. Omvorming door kennis, en wetenschap, dat de groei van mensheid kan en wil sturen en begeleiden door, het doemende (vernietiging) van het bewarende (opbouw) te leren onderscheiden. Door ‘hervorming’, naar omvorming’ dat tot ‘gelijk/vorming’ leidt tot aan de ‘voltooiing’ van mensheid.
5:40
En toch wilt gij niet komen om het ‘leven’ te vinden bij mij, ik zoek de mensen niet om door hen geëerd te worden, ik weet dat gij in uw hart geen liefde tot God bezit. Ik ben gekomen in naam van mijn God, en toch aanvaard gij mij niet. Komt een ander onder zijn eigen naam, dan aanvaard gij dat wel!
5:44
Maar hoe zoude gij ook kunnen geloven, als gij van ‘elkaar’ eer tracht te verwerven, terwijl gij de eer, die van de enige ware god komt, niet zoekt. Meent niet dat ik u bij God(Vader) zal aanklagen, er is al iemand die u aanklaagt; Mozes, op wie gij uw hoop hebt gevestigd. Want als ge Mozes zoude geloven, zult ge ook mij geloven. Want juist over ‘mij’ heeft hij geschreven, en Als ge niet gelooft wat hij schreef, zult ge dan geloven wat ik spreek?.
Christus spreekt tot de schrift geleerden en de oudsten, vanuit zijn kennis betreffende de joodse traditie, zij denken vanuit de wet die toen daar zijn waarde had, maar wat kunnen wij met deze uitspraak, gesitueerd zijnde in 21ste eeuw? De Schriftgeleerden begrepen hem niet, begrijpen wij hem nu wel? Jawel onze Schriftgeleerden, onze theologen weten er wel weg mee, en uitleggen via overwegingen op de preekstoel of kansel dat gaat hun goed af. Maar wat doen we met deze teksten in ons dagelijks leven, voor de gemiddelde gelovige is het een ver van mijn bed show. Dat kan anders, dat weet ik zeker, maar dan dient de viering zondags wel anders in elkaar te steken, niet alleen luisteren naar het ‘woord’. In dezelfde viering zou de ‘brontekst’ leidraad dienen te worden voor “ontmoeting” van mens tot mens, ‘elkaar’ de hand schudden, vrede wensen, geloof en ongeloof uitspreken, geloofszaken in gesprek brengen, en respect ‘leren’ opbrengen in de geest van berusting en aanvaarding ten opzichte van de mening van de ander. Niet langer het succes van een ‘goede’ viering laten afhangen van een begenadigd spreker, die mensheid uitnodigt in vrede en liefdadigheid te leven met elkaar en de ander, dit naar de woorden van de HEER, en dat is het dan. Nee, om het geloof, geloofwaardig te houden, dienen er op het vlak van ‘ontmoeting’ mensen meer uitgenodigd te worden elkaar ‘echt’ in levende wijze te ontmoetten.
6:26
Nadat de mensen die op zoek waren naar Jezus, hem gevonden hadden, vroegen zij hem: Rabbi(Meester) wanneer bent u hier gekomen? Jezus nam het woord en zei tot hen; Voorwaar, voorwaar, ik zeg u; niet omdat gij tekenen gezien hebt, zoekt gij mij, maar voor het brood dat ik u gegeven heb. Ik zeg u; het werkt niet door het voedsel, dat vergaat, maar werk voor het voedsel dat eeuwig leven geeft, en dat zal de Mensenzoon u geven. Op de Mensenzoon (Christus) heeft de Vader (God) zijn zegel (waarmerk vastleggen) gedrukt.
6:28
Daarop vroegen zij hem, welke werken moeten wij voor god verrichten? Hij zei; Dit is wat God van u vraagt; te geloven in hem die hij gezonden heeft. Ze vroegen hem, wat voor teken doet gij, dan wel, opdat wij kunnen zien, waarom wij in u moeten geloven, wat doet u eigenlijk? Onze Vaderen aten van het manna uit den hemel, zoals dat geschreven staat. Jezus hernam echter het woord; Voorwaar, voorwaar ik zeg u; wat Mozes gaf was ’niet’ het brood uit de hemel, het ’echte’ brood uit de hemel wordt aan u, door God in de hemel, via ‘mij’ gegeven, en dit brood, het ‘echte’ brood, geeft leven aan de wereld.
Hier gaat het om, daarvoor komen mensen bij elkaar, om eucharistie te vieren, maar er is meer, het echte brood wordt aan ons door het “woord” gegeven, en het was niet “zijn” bedoeling dat wij enkel het brood zouden verorberen (tot ons nemen) om dan verzadigd(wijn) naar ieders huisje terug te keren. Het voedsel dat wij ontvangen dient ons in beweging te brengen, opdat wij oog en oor krijgen voor ‘elkaar’, opdat we Christus leer of boodschap in praktijk zouden brengen, niet later of ooit, maar nu, in het heden, in de praxis (praktijk van het leven) van het nu “liefde” laten gedijen, van moment tot moment, van mens tot mens. Het is toch niet alleen aan de monniken en monialen gegeven, om in saamhorigheid te leven, ook wij, christenen worden door Christus uitgenodigd weer terug aan de tafel te komen. Elkander ontmoeten vanuit je eigen woonplek, het huis met vrouw en kinderen, je baan. Of zonder baan, of zonder vrouw of kinderen, blijven samenkomen in saamhorigheid, vanuit een gevoel van ontzag voor de schepping, en de heelheid van de natuur.
6:34
Zij zeiden tot hem, geef ons altijd van dat brood, Jezus zei; ik ben het brood des levens, wie tot mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in mij gelooft zal geen dorst meer lijden.
6: 36
Maar ik zei u reeds, hoewel gij mij hebt gezien, gij toch niet kunt geloven! Al wat God mij geeft, zal tot mij komen, en al wie tot ‘mij’ komt zal ik niet buitenwerken. Ik ben immers uit de hemel nedergedaald, niet om mijn eigen wil te doen, maar de wil van hem (het) die (dat) mij gezonden heef. Dat is de wil van hem, dat niets van wat hij ‘mij’ gegeven heeft, niets ervan verloren zal gaan. Maar dat het doet ‘opstaan’ tot aan de laatste dag.
Ja, iedere dag van bijeenkomst is een moment om ‘de’ schrift, ‘het’ woord, in de praktijk te brengen, niet straks, maar in het nu! En wat is een betere plek om mee te beginnen dan in de kerk, of het zaaltje waar koffie en thee gedronken wordt, of het centrum waar gespreksgroepen bij elkaar komen. Christus heeft het over het onvoorwaardelijk geloven in God, ik vertaal het in; “onvoorwaardelijk” geloven in de “universele/liefde” (die wij vanuit de Bijbelse traditie God noemen, die heiligend en helend op ons in werkt. De ‘liefdesboodschap’ die van Christus is uitgegaan, mag niet verloren gaan, niets ervan mag verloren gaan. Dat is de opdracht die ons gegeven is geworden.
6:41
De joden morden over hem; hoe kan hij zeggen; ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald, en hoe kan hij zeggen, ’ik’ ben uit de hemel neergedaald? Maar Jezus zei tot hen; mor toch niet zo onder elkaar, niemand kan tot mij komen, als de Vader die mij zond, hem niet toelaat. Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag.
Er staat geschreven door de profeten; al wie door God (is liefde) onderwezen wordt komt tot mij. Niet dat iemand de Vader (God) gezien kan hebben, alleen diegene die uit God komt, heeft de Vader (is liefde) gezien. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, wie geloofd heeft het eeuwige leven.
Werden wij wel voldoende onderwezen door het ‘woord’ van Christus? Was het juist ‘meer’ dat we onderwezen werden in de leer, die de katholieke kerk in de loop der eeuwen heeft samengesteld, niet dat ik aan de geloofsleer iets af wil doen, maar dat is niet het woord van Christus die tot navolging diende. Er staat hierboven geschreven, al wie door het woord van Christus ‘en dat is liefde’; word onderwezen, zal tot de ‘ware’ liefde komen, en dat kan alleen van mens tot mens. Het lijkt mij dat “de kerk” van de oorspronkelijke opdracht is afgeweken. Wij, gelovigen, aanhangers van de christelijke kerken, kunnen die oorspronkelijke opdracht weer zichtbaar maken!
6:48
Christus zegt; Ik ben het brood des levens. Uw vaderen die het manna in de woestijn hebben gegeten, zijn niettemin, gestorven. Maar dit brood(mijn brood) daalt uit de hemel neer, opdat; wie er van eet, niet zal sterven. Als iemand van dit brood eet zal hij leven in eeuwigheid.
6:51
Het brood dat ik u zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld (aarde en mensheid). De joden vroegen zich af, hoe kan hij nu ons van zijn vlees geven? Jezus zei; Voorwaar, voorwaar, ik zeg u; als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet, en zijn bloed niet drinkt, hebt gij ‘het leven’ niet in u.
Herhaaldelijk geeft Christus ons te kennen, dat wat hij van ons vraagt ‘onvoorwaardelijk’ is. Het brood en de wijn die wij te eten en te drinken nemen/ontvangen is ten bate van ons mensen heil. Hij zegt met andere woorden als je niet met ‘mijn’ voorwaarden eens kan zijn (hij zelf stelt wel voorwaarden!), kan je het eeuwige leven niet ontvangen, en eeuwig leven versta ik als “eeuwige liefde” of liefde voor altijd, iedereen en overal.
6:55
Want mijn vlees is echt voedsel, en mijn bloed is echte drank. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij, en ik in hem. Zoals ik door de Vader die leeft, gezonden ben, en leef door de Vader, zo zal ook hij die mij eet, leven door mij. Dit is het brood dat uit de hemel is nedergedaald, het is net zoals bij de vaderen die gegeten hebben en niettemin gestorven zijn. Wie dit brood eet zal in eeuwigheid blijven leven. Dit zei Jezus, bij zijn onderricht in de Synagoge van Karfanaum.
Echt voedsel maar dan wel in de geest en door de geest, die werkzaam is, in ons bewustzijn, degenen die zich wezenlijk aangesproken weten door het woord van Christus, groeien in geloofszekerheid door ‘navolging’. Zij worden daardoor tot ‘leven’ gewekt, en tot leven gewekt zijnde, zou je toch kunnen verwachten, dat zij levende voorbeelden zijn van christelijke naastenliefde. Als christenmens denk ik dat wij ‘samen’ nog heel wat te leren hebben. Als individu kunnen wij ons makkelijker tot een “hogere werkelijkheid” wenden, omdat dat een relatie van één op één is. Als wij (individuen) de universele/liefde, die we van die “hogere werkelijkheid” ontvangen (geestkracht in liefde), zouden willen delen met anderen, dan blijkt dat toch andere koek te zijn. Die universele/liefde koppelt ons niet aan elkaar, daar zullen wij ons zelf ‘toe’ moeten aanzetten; in ‘liefde’ elkaar ontmoeten, voor elkaar openstaan.
6:60
Toen zij dit hoorden, zeiden de leerlingen tegen elkaar, deze taal stuit iemand tegen de borst, wie kan daar naar luisteren. Jezus vroeg hun; neemt gij daar aanstoot aan? En als gij de Mensenzoon ziet opstijgen naar daar waar hij vroeger was? … Het is de geest die ‘levend’ maakt, het vlees is daar van geen nut. De woorden die ik tot u gesproken heb, zijn; GEEST en LEVEN. Maar er zijn onder u die geen geloof hebben. Jezus wist dat van begin af aan, wie dat waren! Daarom zei ik u; niemand kan tot mij komen, als het niet door de Vader (liefdes/grootheid) gegeven is.
Er zijn onder u die geen geloof hebben, hier voel ik mij aangesproken, ik kan als weldenkend mens niet meer meegaan met de idee, dat er een God is die het universum en het leven op aarde in de hand heeft, en bestuurd, maar ik “geloof wel in geloof”! Zoals ik dat heb uitgelegd in Joh. 10:22.
Verder staat hieronder een poging van mij, waarin ik schrijf over hoe ik denk over geloof …
Het zijn ‘dwazen’ die niet in God geloven! (psalm 14)
Ja, dat kon je 2000 geleden, wellicht wel zeggen, maar dat gaat echt in de 21ste eeuw niet meer op! Het is natuurlijk ‘wel’ zo, dat je ‘niet’ kan beweren dat God wel bestaat. En evenzo kan je ook ‘niet’ beweren dat Hij niet bestaat.
Het ‘Godsbegrip’ (1.) zien als diepste grond in ons ‘wezen’ en in alles
dat leeft en groeit. (Titus Brandsma)
“Het ‘geloof’ als een levensbeschouwelijke vorm van Wijsheid”
Dus wat nu? Wat overblijft is; blijven geloven in het ‘geloof’, blijven geloven in dat wat ‘geloof’ ons in de meest ‘goede’ zin van het woord heeft aangereikt, waarvan is overgedragen, en het geloof heeft vele goede dingen waargemaakt. Het ‘geloof’ kan je dan lezen als een ‘immanente’ (oorzakelijk) en ‘complexe’ (persoonlijk gevormd) levenshouding, die grenzeloos voor iedereen maakbaar is, voor iedereen die bereid is het ‘geloof’, als een ‘levensboom’ (wijsheid) te aanvaarden en ‘inpasbaar’ te maken voor het leven van elke dag.
Deze levensbeschouwelijke boom van ‘wijsheid’, (dat naar mijn overtuiging ‘geloof’ is) die vorm heeft gekregen, en is opgetekend in de loop van 2000 jaar of langer geleden, en waaraan in de loop van eeuwen is toegevoegd, geeft richting aan de mens, en daardoor aan ‘mensheid’. En een ieder die ‘mensheid’ een warm hart toedraagt, geeft op een dergelijke wijze richting aan een manier van leven dat ‘God welgevallig is’, dat geeft richting aan de ‘mens’ die beseft dat hij als ‘mens’ nog niet af is, en dit geeft richting aan ‘mensheid’ met het besef dat er ‘werk aan de winkel is’, beseffende dat iedere persoon een steentje kan bijdragen aan vorming, vorming van mensheid (zie … Allemaal en Iedereen 2010-06-13)
Door ‘geloof’ en geloofsoverdracht is deze levensbeschouwelijke boom van kennis over ‘goed’ en ‘kwaad’, door zijn vorm en inhoud een leidend beginsel geworden van ongekend grote betekenis voor de vorming tot ‘menselijkheid’ van de mensheid.
En met mensheid wordt hier bedoeld, die massa mensen die de aarde bevolkt, continenten bewoond, in landen onder dezelfde vlag samenleeft, huizen kerken en steden heeft gebouwd, om beschut te leven, om zich te sterken tegen natuurgeweld en vernietigende impulsen van de eigen soort.
Daarom heeft ‘deze’ levensbeschouwelijke boom van Wijsheid, een zo belangrijke plaats ingenomen in de wereld van vandaag, geloven is niet meer die ‘wet van meden en perzen’ zoals dat het voorheen was. Mensen van de 21ste eeuw zijn mondiale en autonome wezens geworden die in alle vrijheid kunnen kiezen of ze wel of niet meegaan in een bepaalde geloof of levensovertuiging, geloof in een betere wereld of geloven in de ander. Ik heb het dan over het ‘geloof’ in het ‘weten’ en dat de leer van de liefde ‘liefdesoverdracht’, en ‘liefdeskracht’ in zich heeft om ‘fundament’ te zijn waarop de ‘mensheid’ steunen kan. Dit ‘geloof’, deze fenomenale (bijzondere) homogene (deelbare) vorm van wijsheid kan dan een totaal omvattende liefdeswerkelijkheid waarmaken, dat individuele belangen ondergeschikt maakt en dragende werkelijkheid wordt; voorwaarde is ‘natuurlijk’ wel, dat mensen er in geloven.
Dat is ‘geloof’, naar mijn idee, in de beste betekenis van het woord.
(1. Godsbegrip = God zien of ervaren vanuit een hedendaagse tijdgeest)
(Anthoon 2010-03-28)
6:66
Ten gevolge van ‘deze’ uitspraak trokken vele van zijn leerlingen zich terug, en verlieten zijn gezelschap. Waarop Jezus aan de twaalf discipelen vroeg, wilt ook gij soms weggaan? Simon Petrus antwoordde hem; heer naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven, wij geloven en weten dat gij vanuit de Heilige Geest Gods zijd. Jezus gaf daarop antwoordt; heb ik u niet uitgekozen, twaalf in getal? En toch is een van u een verrader. En zal doen wat hem voorbestemd is.
We zijn nu twee duizend jaar verder, en hetzelfde gebeurt ook nu, door het niet geloven in “een bewijsbare God” keren steeds meer mensen zich af van de kerk, zij keren zich ook af door de fouten en misvattingen van ambtsdragers, en zij gaan verder met hun eigen zoektocht en spirituele activiteit, maar daarmee word de kracht van een “gemeenschappelijke kerk” ondermijnd. Ik geloof niet zo zeer in de macht van een persoonlijke God, hoog ik de hemel, maar ik geloof meer in de gezamenlijke kracht van het “geloof in het geloof” door ‘gemeenschap’! En daaraan dienen allen aan mee te doen. Dan werkt het; dan werkt wat Christus ons beloofd heeft. Het hemelrijk realiseren op “aarde”!
Ik realiseer mij natuurlijk ook wel dat het enigszins ‘utopisch’ is, in die zin dat ‘iedereen’ meedoet, dat is niet het geval, en dat hoeft ook niet, maar iedereen kan daartoe wel uitgenodigd worden! Er zijn voorbeelden genoeg te noemen, dat door inzet, overtuiging en een lange tijd van groei, er zaken veranderen, die mensen niet voor mogelijk hadden gehouden. Neem Nelson Mandela, 29 jaar in de gevangenis, en toch nog president worden van een land in ontwikkeling.
7:4
Toen het tegen de joodse feesten en het Loofhuttenfeest liep, raden zijn broeders, die ook niet in hem geloofden, hem aan Judea te verlaten. Niemand doet iets ten goede in het verborgene, nu gij eenmaal deze dingen doet, vertoon gij u dan ook aan de wereld. Maar Jezus sprak tot hen; mijn tijd is nog niet aangebroken, terwijl voor u de tijd even gunstig is. De wereld kan u niet haten, maar ‘mij’ haten ze wel! Omdat ik van hen getuig dat hun werken slecht zijn. Gaat gij maar naar dat feest, voor mij is de tijd nog niet rijp, zo sprak hij tot hen, en bleef in Galilea.
7:12
Velen spraken over hem, en noemden hem een goed mens, en anderen daarentegen noemden hem een volksmisleider. Maar niemand durfde vrijuit over hem te spreken, uit vrees voor de joden.
Dit onbegrip is van alle tijden, de goedwillenden worden niet begrepen of gehoord, zij die daar geen oor naar hebben, vinden dat maar lastig, en dirigeren hen naar de kantlijn, of erger nog proberen hen uit de weg te ruimen. Dat betekent dat wij oplettend dienen te blijven, ook dat vraagt Christus van ons, steek je kop niet in het zand, als gerechtigheid van je gevraagd wordt.
7:14
Toen het bevrijdingsfeest van de joden halverwege was, begaf Jezus zich naar de tempel en trad daar als leraar op. De joden stonden hier verbaast over, en zeiden hoe komt deze man aan zoveel wijsheid? Daarop keerde Jezus zich tot hen en zei; mijn leer is niet van mij, maar van hem die mij gezonden heeft.
Velen spraken over “hem” wilden wel geloven maar begrepen hem niet. Zelfs zijn broers en naaste verwanten begrepen niet wat zijn bedoeling was. De vraag die nu heden ten dage aan de orde is; hebben wij nog reden om te geloven, begrijpen wij nog wel wat de bedoeling is? De geloofwaardigheid zit hem niet meer in het geloven in God, de ‘geloofwaardigheid’ is ook niet meer aan paus of kerkleer verbonden. Mijn in ziens is de geloofwaardigheid wel in het geding, maar niet betreffende de waardigheid en grootheid van Jezus Christus zelf. Als wij bereid zijn te leven naar de leer van de Meester, en in staat zijn te geloven in wat hij ons vraagt, dan is er niets verloren. Wij zullen wel bereid moeten zijn Christus opnieuw als leraar te aanvaarden, en dan ‘niet’ als individuen die als vreemden naast elkaar zittend in een kerkbank, wachtend op de bekende orgeltonen die ons de kerk uit begeleiden. Nee, Christus vraagt ons elkaar ‘aan’ te kijken, te ontmoeten, bij te staan in nood, en de ander lief te hebben als ons zelf.
7:17
Als iemand bereid is ‘zijn’ wil te doen, zal hij van deze leer weten of zij uit God (liefde) voortkomt, of dat ik haar uit mijzelf verkondig. Wie van uit zichzelf spreekt, zoekt zijn eigen eer, wie daarentegen de eer zoekt van diegene die de leer zond, die is geloofwaardiger, en er is geen bedrog in hem.
Hier worden wij uitgenodigd te leven naar de ‘geest die wijsheid’ verkondigd, niet tot meerdere eer en glorie van jezelf, maar tot meerdere eer en glorie van de ander van allen, niemand uitgezonderd.
7:19
Heeft niet Mozes u de wet gegeven, en niemand van u onderhoud deze wet, waarom zoekt gij mij dan om mij te doden? Het volk antwoordde gij bent van het duivelse bezeten! Wie zoekt u om te doden? Jezus hernam het woord en zei; één enkel werk heb ik verricht en gij zijd allen verbaasd. Welnu Mozes gaf u de besnijdenis, deze komt niet van hem, maar van de aartsvaders, en zelfs op de sabbat past gij een besnijdenis toe. Als ge de wet uitvoert die van Mozes afkomstig is, en u daarmee niet de wet van Mozes schend, hoe kunt gij dan vertoornt zijn op mij, omdat ik op sabbat een heel mens gezond maakte? Oordeel niet naar het uiterlijke maar velt een rechtvaardig oordeel op het goede van mijn werken.
Als wij bereid zijn opnieuw “zijn” leer in ogenschouw te nemen, toe te laten, “zijn” waarheid naar waarheid in te chatten, dan geloof ik dat het christendom in nieuw perspectief weer zijn oude geloofwaardigheid kan terug winnen. ‘Velen’ hebben het belang van een ‘andere kijk op het godsbegrip’ al wel overwogen en denkbeeldig gemaakt, alleen de kerken hebben zich niet laten verleiden tot andere “geloofswaarden”. De kerken lopen achter, achter op de nieuwe inzichten aan, zij reageren zoals de Schriftgeleerden en de farizeeërs op Christus reageerden. Christus vraagt ons hier attent te blijven op de rechtvaardiging van recht en wet. Het blijft zinnig te overwegen, dat iemand een regel kan of moet overtreden ten bate van het heil van iemand die in nood verkeert. De Schriftgeleerden dachten daar anders over. En deze gewetensvragen gelden ook voor ons in deze tijd.
7:25
Enkele Jeruzalemmers zeiden, is dit niet de man die ze zoeken om te doden, kijk eens hoe vrij hij daar staat te preken, wanneer de echte Messias komt weet niemand waar hij vandaan komt. Terwijl Jezus in de tempel was, riep hij met luide stem; Gij kent mij en weet waar ik vandaan kom, toch ben ik niet uit mij zelf gekomen, maar ‘hij’ die waarachtig is heeft mij gezonden, ‘hem’ kent gij niet, ‘hem’ ken ik wel omdat ik uit ‘hem’ ben en hij mij heeft gezonden. Ze wilden zich wel van hem meester maken, maar niemand sloeg de hand aan hem. Want … zijn uur was nog niet gekomen.
7:31
Onder het gewone joodse volk begonnen er velen in hem te geloven, en zeiden; wanneer de Messias komt, zal hij dan meer tekenen doen dan deze?
Kennen wij Christus nog wel zoals hij was, zo’n 2000 jaar geleden, wij kennen Christus zoals de kerken, en de mensen, hem in de loop van de eeuwen hebben uitgebeeld. Christus beeld is gekluisterd door de tijd en vastgepind door de Geloofsleer van het Vaticaan en andere constituties en geloofswaarheden waaraan niet getornd mag worden.
Misschien wordt het tijd Christus weer opnieuw te aanschouwen, bijvoorbeeld zoals Pater Teilhard de Chardin hem heeft uitgetekend in zijn visioen “Het Christusgelaat”, geschreven vóór de strijd bij Douaumont, Douaumont – Verdun – Frankrijk Nant_le_Grand 14 Oktober 1916, of zoals in de lezing van Titus Brandsma, in zijn diesrede, een oproep heeft gedaan om het “Godsbegrip” te herwaarderen, in 1934. Of het Onze Vader, zoals Pater P. Delp, in de oorlogsjaren het onze vader geschreven heeft met de woorden van een mens die ziet, dat de grondwaarden van ‘mensheid’ met voeten getreden en vermorzeld word. Zie: tekst laatste pagina onderaan.
7:33
Toen de farizeeërs hoorden dat het volk heimelijk voor hem koos, wilden zij hem gevangen nemen. Maar Jezus zei; nog een korte tijd ben ik bij u en dan ga ik heen, naar hem (god=liefde) die mij gezonden heeft. Gij zult mij zoeken, maar niet vinden, want waar ik ben kunt gij niet komen. De joden zeiden tot elkaar; waarom zou hij heen willen gaan opdat wij hem niet zullen vinden, hij zal toch niet voor verstrooiing naar de heidenen gaan om hen te onderrichten?
7:37
Op de laatste dag van het Loofhuttenfeest, stond Jezus daar en riep met luide stem; als iemand dorst heeft, hij kome naar mij, wie in mij gelooft; hij drinke! Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Hiermee bedoelde hij de ‘geest’, dat ‘zij’ die in hem geloofden zouden ontvangen, want de geest was er nog niet, niet in de volgelingen omdat Jezus nog niet verheerlijkt (verrezen/verheven) was.
Het volk dat heimelijk voor hem koos, liet zich misleiden door manipulatie en list, daarmee wisten de tempelgeleerden en de farizeeërs het volk op te hitsen, en het volk dat eerst samenstroomde om Christus zijn wonderen te zien te verrichten, schreeuwden bij het Paasfeest luidkeels om zijn terechtstelling. Wat is nu anders geweest in de 20ste eeuw die achter ons ligt, dan toen 2000 jaar geleden? Niets dus! De kerk en het Vaticaan hielden voet bij stuk, geen vernieuwende inzichten, geen vrije meningsuiting. Zoals ambtsdragers Christus monddood wilden maken, maakten kerkleiders velen monddood die met vernieuwende en bevrijdende inzichten kwamen. Zoals Christus met luide stem riep; om bij hem te komen drinken, worden wij geroepen om mee te gaan met vernieuwers, en hen, die ons helpen de nieuwe tijdsgeest te verstaan, wel binnen de geloofstraditie zover als dit kan.
8:2
Hij ging zitten en onderrichte hen; toen brachten Schriftgeleerden en farizeeën hem een overspelige vrouw. Zij plaatsten haar in het midden en zeiden tot hem, Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt terwijl ze overspel bedreef. Nu heeft Mozes ons in de wet bevolen deze vrouw te stenigen. Maar ‘gij’ wat zegt gij daar van? Ze bedoelden dit als een strikvraag, in de hoop hem ergens van te beschuldigen. Jezus boog zich echter voorover, en schreef met zijn vinger in de grond. Toen ze bleven aandringen, richtte hij zich op en zei tot hen; laat degene onder u die zonder zonden is, de eerste steen werpen. Weer boog hij zich voorover en schreef verder op de grond. Toen zij ‘dit’ hoorden, dropen zij een voor een af, de oudsten het eerst, totdat Jezus en alleen de vrouw nog overbleven. Nu richtte Jezus zich op en sprak tot haar; Vrouw waar zijn ze niemand heeft u veroordeeld? Zij antwoordde; niemand heer, toen zei Jezus tot haar; ook ik veroordeel u niet, ga heen en zondig vanaf heden niet meer.
8:12
Opnieuw richtte Jezus zich tot de mensen, en sprak; ‘ik’ ben het licht van de wereld, die ‘mij’ volgt, dwaalt niet in duisternis, maar zal het licht van het leven bezitten. De farizeeërs wierpen hem tegen, gij getuigt van uzelf, uw getuigenis heeft geen waarde. Jezus antwoordde hun; ook al getuig ik over mij zelf, toch heeft mijn getuigenis waarde, omdat ik weet waarvan ik gekomen ben, en weet waar ik heenga. Gij, oordeelt naar het aardse, ik oordeel niemand, en zelfs als ik zou oordelen, dan is ‘mijn’ oordeel toch rechtsgeldig, omdat ik daar niet alleen in sta, maar de Vader die mij gezonden heeft, met mij is. Ook in uw wet staat geschreven dat het getuigenis van twee mensen rechtsgeldig is. Ik ben het die getuig over mijzelf, en ook de Vader die mij gezonden heeft getuigt over mij. Zij zeiden tot hem, waar is dan uw Vader? Gij kent mij even zo goed als gij mijn Vader kent. Kunt gij mij kennen, dan kunt gij ook mijn Vader kennen. Deze woorden sprak hij bij de schatkamer (vertrek), toen hij onderricht gaf in de tempel. En niemand greep hem, want zijn uur was nog niet gekomen.
8:21
Hij nam opnieuw het woord en zei: ‘Ik ga weg, en u zult me zoeken. Maar u zult in uw zonde sterven. Waar ik naartoe ga, daar kunt u niet komen.’ De Joden zeiden: ‘Hij zal toch geen zelfmoord plegen, dat hij zegt dat hij ergens naartoe gaat waar wij niet kunnen komen? Jezus vervolgde: ‘U bent van beneden, ik ben van boven; u hoort bij deze wereld, ik hoor niet bij deze wereld. Ik heb tegen u gezegd dat u in uw zonden zult sterven, want als u niet gelooft dat ik het ben, zult u inderdaad in uw zonden sterven. Wie bent u dan?’ vroegen ze. Jezus zei: ‘Wat ik vanaf het begin al tegen u gezegd heb. Ik heb veel over u te zeggen, en veel in uw nadeel, maar ik zeg tegen de wereld wat ik gehoord heb van ‘hem’ die mij gezonden heeft, en hij is betrouwbaar. De mensen begrepen niet dat hij over de Vader sprak.
Christus had begrip voor de kleinen en de zondaars. Hij wilde geen strafpleiter zijn, en als de vraag om een oordeel te vellen kwam, wist hij te pleiten voor een menslievende oplossing. Dit vraagt hij ook van ons, oordeel niet voordat er gerechtigheid heeft plaats gevonden. Christus maakte het de mensen duidelijk dat hij niet kon blijven. Als Christus onsterfelijk zou zijn gebleken, en God zijn macht ten goede zou aanwenden in de ‘praxis’ van het leven op aarde. Hoe zou de wereld er dan uitzien, vraag ik mij soms wel eens af?
Maar deze vraag druist tegen alle logica in, het was niet zo, het is niet zo, en zal zo nooit worden. De hemel op aarde zal alleen gerealiseerd kunnen worden door mensheid zelf, en mensheid bestaat uit miljarden individuen. Christus en vele andere godsdiensten hebben goede pogingen gedaan het leven op aarde naar menselijke waardigheid te leiden en dirigeren. Maar het kwaad zit nog steeds in de verwarrende meerderheid dat chaos en vernietiging veroorzaakt.
8:28
‘Wanneer u de Mensenzoon hoog verheven hebt,’ ging Jezus verder, dan zult u weten dat ik het ben, en dat ik niets uit mijzelf doe, maar over deze dingen spreek zoals de Vader het mij geleerd heeft. Hij die mij gezonden heeft is bij mij; hij heeft me niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat hij wil. Toen hij deze dingen zei, kwamen velen tot geloof in hem. En tegen de Joden die in hem geloofden zei Jezus: ‘Wanneer u bij mijn woord blijft, bent u werkelijk mijn leerlingen. U zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u bevrijden.’ Ze zeiden: ‘Wij zijn nakomelingen van Abraham en we zijn nooit iemands slaaf geweest – hoe kunt u dan zeggen dat wij bevrijd zullen worden?’ Jezus antwoordde: ‘Waarachtig, ik verzeker u: iedereen die zondigt, is een slaaf van de zonde.
Wanneer ‘u’ de mensenzoon ‘verheven hebt’ stelt Christus, hij bedoeld daarmee de wereld, denk ik, dan zult u weten wie ik ben. Weten wij wie hij was? Er zijn vele boeken geschreven die ons vertellen wie hij was. Maar wie is hij vandaag voor ons? Een profeet, een leraar, een wijze, wat en wie hij ook was, hij heeft ons een wereldkerk achtergelaten, dat wel, maar is hij ook door ons hoog verheven? Stukje bij beetje laten wij hem weer afdalen, totdat hij als een gewoon mens naast ons staat, en dan … hoe verder? … ? …. ? …. ?
Wonderen en Heiligheid is ook niet meer wat het geweest was, we zullen door moeten gaan met het alledaagse, maar dat hoeft niet “minder” te zijn, want het ‘alledaagse’ is al hectisch en boeiend genoeg, wij hoeven geen bekende Nederlanders te zijn om een omwenteling te veroorzaken, een omkering is al genoeg, niet ‘ik’ maar “wij”, wij ‘allen’ samen in de geest van Christus, dan hebben we geen wonder meer nodig, het “allen samen” is geen toverwoord, maar een kracht, een macht die kan bereiken wat eerst niet mogelijk leek.
Iedereen die zondigt, is een ‘slaaf’ van de zonde, zegt Christus. Daar sta je dan als christenmens, wie zonder zonde is mag de eerste steen werpen, en niemand werpt een steen. Want geen mens is zonder zonde, dat is niet anders, maar we kunnen wel streven naar een leven met minimaal zondig gedrag. Maar wat is zondig gedrag? Dat verduidelijk ik met de volgende begrippen en een stukje uitleg:
Zon-dé betekent in het ‘biologisch’ leven weggaan van de zon.
Zon-dé betekent in de ‘religie’ weggaan van God.
Zon-dé betekent in de ‘liefde’ weggaan van de ander
Zon-dé betekent op het ‘menselijk’ vlak, weggaan van de medemens en hen de rug toekeren.
Dagelijkse zonden:
· van dag tot dag in conflict kunnen komen met eigen geweten, betreffende zeden of gewoonten, die door familie, kerk of gemeenschap worden aangereikt of voorgedragen.
· invloed van de kwade genius, de tegenpool van de deugd, en is de menselijke onvolmaaktheid ten opzichte van andere mensen. Het is het te kort schieten in liefde, begrip en mededogen in de dagelijkse realiteit.
· het negeren van de eigen verantwoordelijkheid betreffende het menselijk handelen inzake het leven op aarde, niet naar eer en geweten handelen.
· is een op seksueel gerichte activiteit die de natuurlijke gang der dingen belemmert, beledigd of beschadigd.
Hoofdzonden:
· mysterie van het goed en het kwaad, is het bewust of doelgericht handelen waardoor aan een ander schade wordt toegebracht, minachting wordt getoond, of verlies van eigendommen of waardigheid wordt ontnomen.
Volgens de Christelijke geloofsleer bestaan er 7 vormen van negatieve beïnvloeding, door: 1. IJdelheid 2. Toorn 3. Nijd 4. Wellust 5. Afgunst 6. Gierigheid 7. Luiheid.
Doodzonden:
· het opzettelijk en met voorbedachte rade vernietigen, verminken van het menselijk lichaam.
· het bedenken of veroorzaken van een toestand, waardoor er een situatie ontstaat dat dood en vernietiging brengt.
8:35
Nu blijft een slaaf niet voor eeuwig in huis, maar de Zoon blijft wel voor eeuwig. Dus wanneer de Zoon u vrij zal maken, zult u werkelijk vrij zijn. Ik weet wel dat u nakomelingen van Abraham bent. Toch wilt u mij doden, omdat er in u geen ruimte is voor wat ik zeg. Ik spreek over wat ik gezien heb bij de Vader, u doet wat u gehoord hebt van uw ‘Vader‘. Onze vader is Abraham, zeiden ze. Maar Jezus zei: ‘Als u echt kinderen van Abraham bent, zou u moeten doen wat Abraham deed. Maar nee, u wilt mij, iemand die u de waarheid heeft gezegd die hij van God gehoord heeft, doden – zoiets heeft Abraham niet gedaan. Maar u doet inderdaad wat úw vader deed!’ Ze zeiden: ‘Wij zijn geen bastaardkinderen! We hebben maar één Vader: God.’ ‘Als God uw Vader was,’ zei Jezus tegen hen, ‘zou u mij liefhebben, want ik ben bij God vandaan gekomen toen ik hiernaartoe kwam. Ik ben niet namens mezelf gekomen, maar hij heeft mij gezonden.
Een slaaf is gebonden aan zijn heer, en een verslaafde is gebonden aan zijn verslaving. Dat is niet alleen karakter gebonden. Door Christus te volgen kunnen wij vrij raken van onze verslaving. Begeerte is de vader van de verslaving, begeerte is de sluipmoordenaar van ons gemoed, en hij beïnvloedt onze waarheidsbevinding, en dat staat ons in de weg om ons leven naar waarheid en zuiverheid in te richten. Christus liefhebben is als; een wijze vader liefhebben, zijn raadgevingen en richtlijnen volgen is een ‘liefdesdaad’ op zichzelf, dat ten goede komt aan jezelf en anderen.
8:43
Waarom begrijpt u niet wat ik zeg? Omdat u mijn woorden niet kunt aanhoren. Uw vader is de begeerte, en u doet maar al te graag wat uw begeerte wil. Hij is vanaf het begin een (sluip)moordenaar geweest. Hij hoort niet bij de waarheid, omdat er geen waarheid in hem/begeerte is. Wanneer hij liegt, spreekt hij zoals hij is: een aartsleugenaar, de vader van de leugen. Maar mij gelooft u niet, want ik spreek de waarheid.
8:46
Kan een van u mij van zonde (onwaarheid) beschuldigen? Als ik de waarheid spreek, waarom gelooft u me dan niet? Wie van God is, luistert naar de woorden van God. U luistert niet, omdat u niet van God bent. De Joden riepen: ‘Zeggen we soms ten onrechte dat u een Samaritaan bent, en dat u bezeten bent? ‘Ik’ ben niet bezeten, zei Jezus. Ik ‘eer’ mijn Vader, maar u eert mij niet.
Waarom begrijpt u mij niet? Een veelgehoorde klacht van Christus. Wat maakt dat wij zo vaak goede werken, of goede bedoelingen niet begrijpen, allicht speelt daarin het jachtige leven van onze tijd een rol. Als wij in de groeitijd van ons leven in aanraking komen met alles wat religieus is, dan gunnen wij ons geen tijd ons te verdiepen in de nood van anderen, en in de diepere betekenis van mystiek en spiritualiteit. Daar, in de mystiek en het spiritueel ervaren, gaat het over de werkelijkheid van het leven, de diepere betekenis ervan, de binnenkant van ons wezenlijke ‘zijn’. Dat is christendom, dat is het draagvlak van ons bestaan. Vele malen hoor ik schampere geluiden over christendom als zodanig, ik begrijp wel waarom, maar vindt het niet terecht. Want we kunnen met zijn ‘allen’ zorgen dat christendom betekenis krijgt in een wereld die nijgt te streven naar zelfvernietiging.
8:50
Ik ben niet uit op eigen eer; iemand anders is uit op mijn eer en hij zal oordelen. Waarachtig, ik verzeker u: als iemand mijn woord bewaard zal hij de dood nooit zien. Toen zeiden de Joden: ‘Nu weten we zeker dat u bezeten bent! Abraham is gestorven, en de profeten ook, en u zegt: “Wie mijn woord bewaard zal de dood nooit proeven”! Bent u soms meer dan onze vader Abraham, die gestorven is? Ook de profeten zijn gestorven. Wie denkt u wel dat u bent? Jezus antwoordde: ‘Wanneer ik mezelf zou eren, zou mijn eer niets betekenen, maar het is de Vader die mij eert, de Vader van wie u zegt dat hij onze God is, hoewel u hem niet kent. Ik ken hem. Als ik zou zeggen dat ik hem niet ken, zou ik een leugenaar zijn, net als u. Maar ik ken hem wel, en ik bewaar zijn woord.
Christus spreekt ‘zijn’ waarheid, en is niet uit op eigen gewin, en toch komt hij steeds in conflict met gezagdragers en hen die volgens strikte regels willen leven, die voorbij gaan aan medemenselijkheid en mededogen. Wat betekent dit voor ons die ‘zijn’ weg, ‘zijn’ waarheid, ‘zijn’ leven willen volgen? Wij hoeven niet meer zoals zijn ‘eerste’ volgelingen, martelaren te worden. Wel is het zo dat Christus ons vraagt, voorbeeld te nemen aan zijn manier van leven en liefhebben. Dat hoeft ons niet de kop te kosten, wel kan het ons in verlegenheid brengen, of ons in onze schulp doen kruipen, wanneer wij spreken naar de woorden en wijsheden die Christus ons als voorbeeld heeft gesteld. Angst of bang zijn om het hoofd boven het maaiveld uit te steken, kan ons doen zwijgen het voorbeeld te geven, of de kar van liefde te trekken.
8:56
Abraham, uw vader, verheugde zich op mijn komst, en toen hij die voorzag was hij blij.’ De Joden zeiden: ‘U bent nog geen vijftig en u zou Abraham gezien hebben?’ ‘Waarachtig, ik verzeker u,’ antwoordde Jezus, want eer Abraham er was, ben ik er.’ Toen raapten ze stenen op om naar hem te gooien. Maar Jezus wist onopgemerkt uit de tempel te ontkomen.
9:2
Bij het naar buiten gaan zag Hij een man die al vanaf zijn geboorte blind was. Zijn leerlingen vroegen Hem: ‘Rabbi, waarom is hij blind geboren? Heeft hij dat te wijten aan zijn eigen zonde of aan die van zijn ouders?’ Jezus antwoordde: ‘Niet aan zijn eigen zonde, en evenmin aan die van zijn ouders. Nee, de daden van God moeten in hem openbaar worden(licht/zichtbaar). We moeten de daden van Hem die Mij gezonden heeft, verrichten zolang het dag is; de nacht komt, en dan kan men niet werken(verkondigen in de tijd die gegeven wordt).
Toen Christus de joden te vertellen gaf dat hij Abraham gezien had, op gelijke voet stond, werden zij boos en begonnen met stenen te gooien. Dat is nogal wat, als je uitkomt voor een afwijkende mening, kan je ernstig benadeeld worden, het vraagt nogal wat om voor je eigen mening uit te komen, dit kan met hoongelach en schimpingen beloond worden, ook in onze tijd. Toch is het van groot belang voor maatschappij en samenleving, nu de samenleving steeds idealistischer wordt, dat wij doorgaan met samenkomen, waar wij naast elkaar gezeten bidden en zingen voor elkaars zielenheil, elkaar de hand schudden en beloften doen, op te letten dat ‘onze’ houding en ‘ons’ gedrag geen leed veroorzaakt, aan de zwakken en kleinen in onze samenleving. Laten wij dan bidden om kracht en inzicht om dit vol te houden tot in lengte van dagen.
9:5
Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht van de wereld. Na deze woorden spuwde Hij op de grond, maakte wat slijk van zand en speeksel en streek dat op de ogen van de blinde. Daarna zei Hij tegen hem: ‘Vooruit, ga u wassen in het Siloambad (genezing door reiniging Siloam wil zeggen: gezondene.) De man ging ernaartoe, waste zich en kwam ziende terug. Zijn buren en degenen die hem voordien vaak hadden gezien – hij was namelijk een bedelaar – zeiden: ‘Is dat niet de man die altijd zat te bedelen? ‘Inderdaad’, zeiden sommigen. ‘Welnee’, zeiden anderen, ‘maar hij lijkt er wel op’. Maar hijzelf zei: ‘Toch wel, ik ben het’. ‘Maar wat is er dan met je ogen gebeurd, dat je nu ineens kunt zien‘? vroegen ze. Hij antwoordde: Een zekere Jezus maakte wat slijk en streek dat op mijn ogen. Toen zei Hij: “Ga nu naar de Siloam om u te wassen.” Ik ben dus gegaan, en toen ik mij gewassen had, kon ik zien. ‘Waar is die man‘? vroegen ze. ‘Dat weet ik niet’, zei hij.
Zolang er ‘geloof’ in deze wereld is, is er redding mogelijk. Dat geloof ik zeker, maar dan dient het ‘geloof’ wel een kracht te zijn die bergen kan verzetten, niet in je eentje, maar samen met anderen, binnen een gemeenschap van velen! Christus was in staat mensen die blind waren ‘ziende’ te maken. Er zijn mensen die na christus kwamen, die in staat waren ons mensen de ‘blik’ te openen, het verstand en bewustzijn zodanig te beïnvloeden dat wij ‘zienden’ werden, en dat is mijn inzien’s nog steeds mogelijk. Onze geest, ons bewustzijn, ons verstandelijk vermogens, zijn in staat, juist vandaag de dag te begrijpen waar het omgaat, als we het hebben over geloofsgemeenschap en leven naar het evangelie van Christus. (boodschap dat tot menselijk leven leidt, is menswording in de meest menselijke betekenis).
9:13
Ze brachten de man die blind geweest was bij de farizeeën. Nu was de dag waarop Jezus slijk had gemaakt en zijn ogen had geopend, een sabbat. Daarom stelden ook de farizeeën hem de vraag hoe het kwam dat hij nu kon zien. Hij antwoordde: ‘Hij deed wat slijk op mijn ogen, ik heb me gewassen en nu zie ik’. ‘Zo iemand komt niet van God’. oordeelden sommige farizeeën, ‘want Hij houdt de sabbat niet. Anderen merkten op: ‘Maar hoe zou een zondaar zulke tekenen kunnen verrichten?’ Kortom, er was verdeeldheid onder hen. Ze richtten zich toen opnieuw tot de blinde: ‘Wat denk jij ervan? Hij heeft toch je ogen geopend!’ ‘Dat Hij een profeet is’, antwoordde hij.
Het zijn geen zinnebeeldige voorstellingen die hier geschetst worden, het gebeurd in onze tijd wel degelijk, een strandbadmeester heeft een man uit zee gered, die dreigde te verdrinken, omdat dit zich voordeed buiten het gebied, dat afgebakend beveiligd gebied was, werd deze man ontslagen.
Eens te meer maakt dit duidelijk dat de ‘voorstellingen’ van Christus heel reëel zijn, en dat hij aanspoort tot behulpzaamheid, ook al wordt jouw actie niet altijd gewaardeerd. Wij worden aangespoord alert te zijn, want elk moment van de dag, kan het moment zijn dat we iets goed kunnen doen voor de “ander”.
9:18
De Joden wilden niet geloven dat de man die nu kon zien ooit blind was geweest, zolang ze zijn ouders er niet bij geroepen hadden, en hun de vraag hadden gesteld: ‘Is dit wel degelijk die zoon van u die volgens uw zeggen blind geboren is? Hoe komt het dan dat hij nu kan zien? De ouders antwoordden: ‘We weten dat dit onze zoon is en dat hij blind geboren is. Maar hoe het komt dat hij nu kan zien, dat weten we niet. En wie zijn ogen geopend heeft, dat weten we evenmin. Dat kunt u beter aan hem vragen: hij is oud genoeg, hij kan zelf zijn woord wel doen’. Zijn ouders spraken zo omdat ze bang waren voor de Joden. Want die hadden ondertussen besloten dat iedereen die Jezus als de Messias erkende, uit de synagoge gebannen (excommunicatie) zou worden. Dat was de reden waarom zijn ouders zeiden: ‘Hij is oud genoeg, vraag het maar aan hem.’
Toen riepen ze de man die blind was geweest voor een tweede verhoor bij zich: ‘Wees nu eens eerlijk voor God! We weten dat die man een zondaar is’. Maar hij antwoordde: ‘Of Hij een zondaar is, daar weet ik niets van. Wat ik wel weet, is dat ik eerst blind was en nu kan zien’. ‘Wat heeft Hij met je gedaan?’ vroegen ze. ‘Hoe heeft Hij je ogen geopend?’ ‘Dat heb ik toch al verteld,’ antwoordde hij, ‘maar u hebt niet geluisterd. Waarom wilt u het nog eens horen? Wilt u soms ook leerlingen van Hem worden?’
9:28
Toen werden ze grof en zeiden: ‘Jij’ bent een leerling van Hem, wij zijn leerlingen van Mozes. Wij weten dat God heeft gesproken tot Mozes; maar waar Hij vandaan komt, daar weten we niets van.’ Hierop gaf de man ten antwoord: ‘Maar is dat nu juist niet merkwaardig, dat mensen als u niet weten waar ‘Hij’ vandaan komt? En Hij heeft mij nog wel de ogen geopend. Naar zondaars luistert God niet, dat weet toch iedereen. Maar naar iemand die ontzag voor Hem heeft en zijn wil doet, naar zo iemand luistert Hij. Nog nooit heeft men gehoord dat een mens de ogen heeft geopend van iemand die als blinde geboren was.
Een mens die de ogen van een blinde opent, is dat ongehoord of nooit van gehoord? Het is begrijpelijk dat mensen het niet ‘kunnen’ geloven. Belangrijker is de vraag, hoe ga je er mee om? Respect en ontzag is wellicht de beste reactie, op wat een wonder lijkt, geloof daarentegen is een houding dat voortgang biedt aangaande onvoorstelbare gebeurtenissen. Eerst zien en dan geloven is ook een optie. Maar wat is geloof?
Ik geloof in het ‘geloof’ in mij, en in de geloofsovertuigingen van vele anderen (ieder mens bezit een “geloofsgehalte”, de een gelooft makkelijker of gelooft meer of minder dan de ander) Door een ‘vermenigvuldigende’ werking brengt geloof mensen samen (talrijk wordend), en voegt allen samen tot een werkende kracht, althans het ‘geloof’ van vele mensen, doet een ‘werkzame kracht’ in beweging zetten, via mensen. Die ‘werkzame kracht’ is geen gefantaseerde kracht, het is ‘wilskracht’ dat door geestkracht via mensen wordt samengevoegd en zichtbare vorm krijgt. Het geloof in een ‘God de Vader in de hemel’ is ook een geloof, maar daar kan ik weinig mee, ik denk dat het niet zo simpel is als je het schrijft.
9:33
Als die man niet van God kwam, had Hij dat nooit gekund’. Toen voeren ze tegen hem uit: ‘Wat? Jij die vanaf je geboorte een en al zonde bent, jij wilt ons de les lezen?’ En ze gooiden hem eruit.
9:35
Jezus hoorde dat ze hem eruit gegooid hadden, en toen Hij hem teruggevonden had, zei Hij: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?’ Hij antwoordde: ‘Wie is dat, Heer? Dan zal ik in Hem geloven.’ Toen zei Jezus: ‘U hebt Hem ontmoet(zien): het is degene die met u spreekt.’ ‘Heer, ik geloof’, zei hij, en hij wierp zich voor Hem neer.
Daarop zei Jezus: ‘Een duidelijke scheiding (zien of niet zien) ben Ik in deze wereld komen brengen: de niet/zienden zullen zien, en de zienden (die denken te zien) zullen blind blijven.’ Enkele farizeeën in de buurt hadden dit gehoord en vroegen: ‘Zijn wij soms ook blind?’ Jezus antwoordde: ‘Was u maar blind! Dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u ziet. En daarom zit u vast in uw zonde.
10:1
‘Waarachtig, ik verzeker u: wie de schaapskooi niet binnengaat door de deur maar ergens anders naar binnen klimt, is een dief of een rover. Wie door de deur naar binnen gaat, is de herder van de schapen. Voor hem doet de bewaker open. De schapen luisteren naar zijn stem, hij roept zijn eigen schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten. Wanneer hij al zijn schapen naar buiten gebracht heeft, loopt hij voor ze uit en de schapen volgen hem omdat ze zijn stem kennen. Iemand anders volgen ze niet, ze lopen juist van hem weg omdat ze de stem van een vreemde niet kennen’. Jezus vertelde hun deze gelijkenis, maar ze begrepen niet wat hij bedoelde.
10:7
Hij ging verder: ‘Waarachtig, ik verzeker u: ik ben de deur voor de schapen. Wie vóór mij kwamen waren allemaal dieven en rovers, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd. Ik ben de deur: wanneer iemand door mij binnenkomt zal hij gered worden; hij zal in en uit lopen, en hij zal weidegrond vinden. Een dief komt alleen om te roven, te slachten en te vernietigen, maar ik ben gekomen om hun het leven te geven in al zijn volheid. Ik ben de goede herder. Een goede herder geeft zijn leven voor de schapen. Een huurling, iemand die geen herder is, en die niet de eigenaar van de schapen is, laat de schapen in de steek en slaat op de vlucht zodra hij een wolf ziet aankomen. De wolf valt de kudde aan en jaagt de schapen uiteen; de man is een huurling en de schapen kunnen hem niets schelen. Ik ben de goede herder. Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen mij, zoals de Vader mij kent en ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor de schapen.
Christus nodigt ons uit via ‘hem’ naar binnen te komen, door “zijn” werkelijkheid als leidraad te nemen, hij schetst zichzelf als de herder die de kudde geleidt. Wij zijn de kudde, mensheid of geloofsgemeenschap, die door “wijsheid” worden begeleidt. Christus, als de deur die altijd voor iedereen open staat, heeft de kudde/mensheid op het juiste spoor gezet. In alle redelijkheid mag je beseffen, denk ik, dat het 2000 jaar geleden is, en dat er vele Herders zijn geweest die naar Christus/naam de kudde verder hebben geleid in de loop van de tijden, en dan bedoel ik met Herder beslist geen ‘pausen’. Dan bedoel ik; profeten, wijze mannen en vrouwen, en geleerden, die ‘mensheid’ door raadgevingen en natuurkundige ontdekkingen op velerlei wijzen hebben leren voortbestaan, besturen, richting geven (het leven met alles erop en eraan).
10:16
Maar ik heb ook nog andere schapen, die niet uit deze schaapskooi (heidenen of anders gelovigen) komen. Ook die moet ik hoeden, ook zij zullen naar mijn stem luisteren: dan zal er één kudde zijn, met één herder. De Vader heeft mij lief omdat ik mijn leven geef, om het ook weer terug te nemen. Niemand neemt mijn leven, ik ‘geef’ het zelf. Ik ben vrij om het te geven en om het weer terug te nemen – dat is de opdracht die ik van mijn Vader heb gekregen. Opnieuw ontstond er verdeeldheid onder de Joden om wat hij zei. Veel mensen zeiden: ‘Hij is bezeten, hij is gek. Waarom luisteren jullie nog naar hem?’ Maar anderen zeiden: ‘Dit zijn niet de woorden van iemand die bezeten is, en een demon kan de ogen van blinden niet openen.’
10:22
In Jeruzalem werd het feest van de Tempelwijding gevierd; het was winter. Jezus liep in de tempel, in de zuilengang van Salomo. Daar kwamen de Joden om hem heen staan, en ze vroegen hem: ‘Hoe lang houdt u ons nog in het onzekere? Als u de Messias bent, zeg het ons dan ronduit’. Jezus antwoordde: ‘Dat heb ik u al gezegd, maar u gelooft het niet. Wat ik namens mijn Vader doe getuigt over mij, maar u wilt me niet geloven, omdat u niet bij mijn schapen hoort. Mijn schapen luisteren naar mijn stem, ik ken ze en zij volgen mij. Ik geef ze eeuwig leven: ze zullen nooit verloren gaan en niemand zal ze uit mijn hand roven. Wat mijn Vader mij gegeven heeft gaat alles te boven, niemand kan het uit de hand van mijn Vader roven, en de Vader en ik zijn (Jezus één in wezen met God is liefde)’.
Christus als de ‘ware Herder’ die mensen op hun pad begeleid, ten eeuwige leven, voor al de tijd die we te gaan hebben. De universele liefde en Christus zijn een. Liefde is de kracht die hem heeft geleid, tot aan de kruisdood. Liefde is ook de kracht die mensen samenbindt. Als wij in naam van Christus samen komen laten wij ons dan inspireren door “zijn woorden”. Hij heeft veel goeds gedaan voor de mensen die hij tegenkwam, en die in hem geloofden. Indien wij bereid zijn ‘zijn waarheid en zijn weg’ te volgen, dan is het belangrijkste wat ons te doen staat; te geloven dat het ons mogelijk is naar zijn voorbeeld te leven …
Geloof en ongeloof zijn twee dingen van een en dezelfde stam, geloof is naar mijn weten “vertrouwen hebben in ‘iets’ wat niet tastbaar en te bewijzen is”. Ongeloof betekent daar tegenover, niet kunnen of willen geloven dat, dat ‘iets’ een werkelijkheid gehalte bezit. Dat ‘iets’ kan een verlangen zijn, of hoop, hoop op genezing, of op iets dat er ‘niet’ is, en er nog wel komen kan. Dit “geloof” dat in de geest van ons bewustzijn een vaste plaats inneemt of kan innemen, is naar mijn mening het “christus geloof” dat kan realiseren wat er niet is, maar wel komen zal, omdat ‘de geest’ van vele mensen, dit “verwerkelijken” kunnen. Omdat voor “alle” gelovigen Christus het richtpunt is, waar naartoe wij onze blik wenden, als wij bij elkaar komen om gemeenschap te vieren, en geloofsverlangens naar elkaar toe uit gaan spreken.
10:31
Toen de Joden weer stenen opraapten omdat ze hem wilden stenigen, zei Jezus: Ik heb door de Vader veel goeds voor u gedaan, waarom wilt u mij stenigen? ‘Voor een goede daad zullen we u niet stenigen,’ antwoordden ze, ‘maar wel voor godslastering: u bent een mens, maar u beweert dat u God bent!’ Jezus zei: ‘Staat er in uw wet niet geschreven: “Ik heb gezegd: ‘U bent goden“? De Schrift blijft altijd van kracht; als mensen tot wie God spreekt goden genoemd worden, hoe kunt u mij, door de Vader geheiligd en naar de wereld gezonden, dan beschuldigen van godslastering wanneer ik zeg dat ik Gods Zoon ben? Als wat ik doe niet van mijn Vader komt, geloof me dan niet, maar als dat wel het geval is en u gelooft me toch niet, geloof dan tenminste wat ik doe. Dan zult u begrijpen dat de Vader in mij is en dat ik in de Vader ben’. En weer wilden ze hem grijpen, maar hij ontsnapte.
Als het “geloven” dan zo moeilijk is, geloof dan tenminste in wat je ziet dat ik doe, zegt Christus. Dat geldt ook voor ons, als het zo moeilijk is te geloven, zie dan ‘tenminste’ wat gebeurt in de geloofsgemeenschap waaraan jij deelneemt. Kijk naar de praxis van de gemeenschap waaraan jij verbonden bent, of sympathie voor hebt. En mocht er in jou optiek te weinig herkenbaar zijn, in wat Christus aan ons vraagt, dan zullen we elkaar daar over moeten aanspreken.
Het is mooi die blik omhoog te richten, we dienen echter ook ‘vooruit’ te kijken, in afwachting van wat de toekomst brengen zal, en dat is afhankelijk van wat wij doen, of laten, nog steeds een te verwachten redelijkheid!
10:40
Hij ging terug naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats waar Johannes eerder gedoopt had. Daar bleef hij. Veel mensen kwamen naar hem toe; ze zeiden: ‘Johannes heeft weliswaar geen wonderteken gedaan, maar alles wat hij over deze man gezegd heeft is waar (is uitgekomen)’. En velen kwamen daar tot geloof in hem.
11:2
Maria is de vrouw die de Heer met balsem zalfde en zijn voeten met haar haren afdroogde; de zieke Lazarus was haar broer. De zusters stuurden Jezus de boodschap: ‘Heer, hier is iemand ziek, iemand van wie U houdt.’ Toen Jezus dit hoorde, zei Hij: ‘Deze ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de verheerlijking van God, want de Zoon van God moet erdoor verheerlijkt worden.’ Jezus hield veel van Marta, van haar zuster en van Lazarus.
Bij daglicht zal men niet struikelen, en uit liefde wrijft een vrouw Christus in met kostbare balsem, wat zijn uitingen van aandacht, respect, en mededogen, anders dan vormen van heilswerking tussen mensen. De ‘liefde’ tussen geliefden mag best in de binnenkamer plaatsvinden, niet alles in de liefde hoeft aan de wereld tentoongespreid. Anders is het met ‘de liefde’ waartoe Christus ons aanspoort, deze kan alleen maar in het ‘daglicht’ plaats vinden, dan kan men ook niet struikelen over de smalle drempel waartoe hartstocht een mens kan drijven naar lust en begeerte. Waarom zijn wij christenen (Europeanen) dan zo bang voor intimiteit op de dansvloer van kerk en wereld?, wij gaan o zo krampachtig om met intimiteit en elkaar toelaten binnen de grens die we bewust of onbewust om ons heen trekken, wanneer wij een kerk betreden of met elkaar in gesprek gaan.
11:6
Jezus hoorde dus van zijn ziekte; toch bleef Hij nog twee dagen waar Hij was. Daarna pas zei Hij tegen zijn leerlingen: ‘Kom, we gaan weer naar Judea.’ ‘Maar rabbi,’ zeiden de leerlingen, ‘onlangs nog probeerden de Joden U te stenigen, wilt U er nu alweer heen?’ Jezus antwoordde: ‘Een dag duurt toch twaalf uren? Zolang het dag is kan men zijn weg gaan zonder te struikelen, omdat men het licht van deze wereld ziet. Maar als men ’s nachts zijn weg gaat zal men struikelen, omdat men dan het licht moet missen.’
11:11 Na deze woorden deelde Hij hun mee: ‘Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar Ik ga erheen om hem wakker te maken.’ De leerlingen merkten op: ‘Als hij slaapt, Heer, dan komt hij er weer bovenop.’ Jezus had echter over zijn dood gesproken, terwijl zij dachten dat Hij de gewone slaap bedoelde. Daarom zei Jezus ronduit: ‘Lazarus is gestorven. Toch ben Ik blij voor jullie, met het oog op jullie geloof, dat Ik niet ter plaatse was. Maar kom, laten we er nu heen gaan.’ Toen zei Tomas, ook Didymus genaamd, tegen zijn medeleerlingen: ‘Laten wij ook maar gaan, dan kunnen we samen met Hem sterven.’
11:17
Bij de aankomst van Jezus bleek Lazarus al vier dagen in het graf te liggen. Nu lag Betanië dichtbij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijftien stadiën. Heel wat Joden waren dan ook naar Marta en Maria toe gekomen om hun medeleven te betuigen met het verlies van hun broer. Marta, die gehoord had dat Jezus op komst was, was Hem tegemoet gegaan; Maria was thuisgebleven. Marta zei tegen Jezus: ‘Heer, als U hier geweest was, zou mijn broer nooit gestorven zijn. Maar ik weet zeker dat U ook nu nog alles aan God kunt vragen en dat Hij het U zal geven.’ ‘Je broer zal opstaan’, verzekerde Jezus haar. ‘Dat weet ik,’ zei Marta, ‘hij zal opstaan bij de opstanding op de laatste dag.’ ‘Ik ben de opstanding en het leven’, zei Jezus. ‘Wie in Mij gelooft mag dan wel sterven, toch zal hij leven; en iedereen die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven. Geloof je dat?’ ‘Ja Heer,’ antwoordde Marta, ‘ik geloof vast dat U de Messias bent, de Zoon van God, degene die in de wereld komen zou.’
De dood van Lazarus was voor Christus de mogelijkheid om de mensen duidelijk te maken, wat hij bedoeld met de dood niet sterven, het zijn natuurlijk ‘wonderen’ die Christus daar verrichtte, maar wat betekent het voor ons wat daar gebeurde? De kalmte die Christus beheerste, en de toorn waar Johannes het over heeft, als hij laat merken gefrustreerd te geraken omdat mensen steeds maar niet ‘kunnen’ begrijpen. Dat maakt ook duidelijk, dat Christus ver boven ons verheven staat, niet als mens, maar als hoog boven ons uit verheven “geestelijk” iemand, als een mens die zo veel meer geest/kennis en inzicht bezat als alle Schriftgeleerden en geleerden bij elkaar. Dat is ook de basis van het Christelijk geloof, de wijsheid van deze ‘vergeestelijkte’ mens geldt voor allen, werkt door alle eeuwen heen.
11:28
Na deze woorden ging ze haar zuster Maria roepen. ‘De meester is er’, fluisterde ze haar toe. ‘Hij laat je roepen.’ Zodra ze het hoorde, ging ze op weg, naar Hem toe. Jezus was namelijk nog niet in het dorp, maar bevond zich nog op de plaats waar Marta Hem ontmoet had. De Joden die bij Maria in huis waren om hun medeleven te betuigen, zagen haar het huis uit snellen en gingen haar achterna, in de veronderstelling dat ze bij het graf wilde gaan treuren.
Toen Maria de plaats bereikt had waar Jezus zich bevond, wierp ze zich, zodra ze Hem zag, voor Hem neer en zei: ‘Heer, als U hier geweest was, zou mijn broer nooit gestorven zijn.’ Toen Jezus zag hoe ze weeklaagde en hoe ook de Joden die haar vergezelden weeklaagden, ontstak Hij in toorn en wond zich op. ‘Waar hebt u hem neergelegd?’ vroeg Hij. ‘Komt u maar kijken, Heer’, zeiden ze. Jezus begon te huilen, zodat de Joden zeiden: ‘Hij moet wel veel van hem gehouden hebben!’ Maar sommigen merkten op: ‘Had Hij dan niet kunnen zorgen dat hij niet doodging? Hij heeft toch ook de ogen van de blinde geopend?’
11:38
Opnieuw daardoor in toorn ontstoken, ging Jezus naar het graf. Het was een grot, die met een steen was afgesloten. ‘Neem die steen weg’, beval Hij. Marta, de zuster van de gestorvene, zei: ‘Maar Heer, de stank! Hij ligt er al vier dagen!’ Jezus antwoordde: ‘Heb Ik je niet gezegd dat je de heerlijkheid van God zult zien als je maar gelooft?’ Toen nam men de steen weg. Jezus sloeg de ogen op en bad: ‘Vader, Ik dank U dat U Mij aangehoord hebt. Voor Mij stond het vast dat U Mij altijd aanhoort, maar Ik spreek zo met het oog op al die mensen hier, opdat ze mogen geloven dat U Mij gezonden hebt.’ Na dit gebed riep Hij met luide stem: ‘Lazarus, kom naar buiten!’ En de dode kwam naar buiten, zijn voeten en handen gebonden met zwachtels en zijn gezicht in een doek gewikkeld. ‘Maak hem los,’ beval Jezus, ‘en laat hem gaan.’
Kordaat begint Christus te handelen, neem de steen weg beval hij. Voor hem stond vast dat Lazarus de dood niet gestorven was. Het ging hem vooral om de tijd die hem nog gegund was, zo goed mogelijk te benutten, dat is waarschijnlijk ook het nut geweest van die wonderen, waar wij de “daadwerkelijkheid” niet van kunnen begrijpen.
Hoe staat het met “onze” tijd, benutten ‘wij’ de tijd die ons gegeven wordt wel voldoende. Ik denk van niet, het is niet voldoende zondags aan de viering mee te doen, en dat is het dan. Als we Christus in de ogen zouden kunnen kijken, zouden we teleurstelling zien, ik denk dat hij meer van ons verwacht. Hij verwacht daadkracht van ons. Als wij bidden tot God; “God bevrijdt ons van al het kwaad in de wereld” dan bidden wij niet vanuit ons ‘Christen’ zijn, maar dan bidden wij als mensen die weerloos en machteloos zijn! En dat zijn wij niet! Ieder van ons heeft kennis en talenten meegekregen. Naast dat wat we hebben ontvangen bij geboorte en door erfelijke eigenschappen, hebben we ons ook kunnen ontwikkelen als sociaal krachtige mensen in de wereld van vandaag. Dit mogen wij inzetten door aanwezig te zijn, maar ook door onze aanwezigheid ‘in te zetten’ voor de ‘verwerkelijking’ van het “woord” dat we tijdens de lezingen van de vier evangeliën, zondags, voorgelezen krijgen.
11:45
Van de Joden die naar Maria toe waren gegaan en gezien hadden wat Hij gedaan had, gingen velen in Hem geloven. Anderen echter gingen naar de farizeeën om hun te vertellen wat Jezus gedaan had. De hogepriesters en farizeeën belegden toen een vergadering en zeiden: ‘Wat bereiken we eigenlijk? Kijk maar eens hoeveel tekenen Hij verricht! Als we Hem zo laten doorgaan, zal iedereen nog in Hem gaan geloven, en dan komen de Romeinen en zien we alles verloren gaan: onze heilige plaats en onze natie.’
De tekenen van zijn Meesterschap waren niet voldoende om de mensen te overtuigen van zijn ware rol in de wereld van toen. Het is een onvermijdelijk gegeven dat de ‘wereld’ achterdochtig blijft voor vernieuwing, profeten of nieuwsverkondigers. En dat geldt ook voor ons, daar is niks mis mee, het is goed en wijs niet alles klakkeloos aan te nemen, het is echter niet goed altijd achterdochtig te blijven. Een gezonde dosis relativeringvermogen is op zijn plaats als we het over “het geloof in god” hebben. Er is geen wetenschappelijke toets mogelijk die het aannemelijk maakt dat God zou bestaan zoals het ons via de Christelijke kerk wordt uitgelecht. Het geloof in God wil ik graag laten zoals het is neergezet. Ik richt mijn aandacht liever op “het geloof” zoals wij mensen dat in alle redelijkheid kunnen aanhangen (wijze van beleven).
11:49
Een van hen, Kajafas – hij was dat jaar hogepriester – nam het woord en zei: ‘Gebruik toch uw verstand! U ziet niet in dat het in uw eigen belang is wanneer één mens sterft voor het volk en niet onze hele natie ten onder gaat.’ Dit idee kwam niet van hemzelf: hij was dat jaar hogepriester, en als zodanig had hij een profetisch woord gesproken: Jezus zou inderdaad sterven voor zijn volk, en niet alleen voor zijn volk, maar ook (verzameling geroepenen en de dolenden) om de kinderen van God die verstrooid zijn, te verzamelen en tot eenheid te brengen. Vanaf die dag waren ze vastbesloten om Hem ter dood te brengen.
11:54
Jezus bewoog zich dan ook niet meer openlijk onder de Joden; Hij vertrok naar de streek in de buurt van de woestijn, naar de stad Efraïm, en met zijn leerlingen bleef Hij daar. Intussen kwam het Joodse Pasen dichterbij en veel mensen uit de rest van het land waren nog vóór het feest naar Jeruzalem gekomen om zich daar te reinigen. Ze waren benieuwd of ze Jezus zouden zien, en terwijl ze in de tempel bleven zeiden ze tegen elkaar: ‘Denken jullie dat Hij nog naar het feest zal komen?’ De hogepriesters en farizeeën hadden intussen het bevel gegeven dat iedereen die te weten kwam waar Hij was, daarvan aangifte moest doen, zodat ze Hem konden arresteren.
Hardnekkig zijn wij mensen als het om onbegrip gaat, hoe groot ‘zijn’ heiligende handelingen ook waren, Hogepriesters en farizeeërs waren inmiddels volledig in de greep van, een vorm van ‘tunnelvisie’ zij konden alleen nog maar een oplossing vinden door Christus uit de weg ruimen. Mensen doen alle moeite als ze eenmaal een ‘schuldige’ gevonden hebben voor de misstanden in de samenleving waarin zij leven, dat er koppen moeten rollen. Het is heel moeilijk voor ons mensen om het boetekleed aan te trekken, als we dat wel zouden kunnen, zouden we eerder aan de bel trekken, of de schuld bij onszelf vinden, of naar oplossingen zoeken.
12:1
Jezus kwam zes dagen voor het paasfeest naar Betanië, de woonplaats van Lazarus, de man die door Jezus uit de doden was opgewekt. Men gaf daar een maaltijd ter ere van Hem; Marta trad op als gastvrouw en Lazarus was een van degenen die met Hem aan tafel zaten. Maria kwam met een litra (teken van grote liefde) echte, heel dure nardusbalsem naar Jezus toe, zalfde daarmee zijn voeten en droogde die met haar haren af. Het huis werd vervuld van de balsemgeur. Judas Iskariot, een van zijn leerlingen, degene die Hem zou overleveren, merkte op: ‘Waarom heeft men die balsem niet voor driehonderd denariën verkocht en het geld aan de armen gegeven?’ Dit zei hij niet omdat hij zo met de armen begaan was, maar omdat hij een dief was en zich, als beheerder van de kas, de inkomsten toe/eigende. Toen kwam Jezus tussenbeide: ‘Laat haar! Ze moest die balsem bewaren voor de dag van mijn begrafenis. De armen zullen jullie altijd bij je hebben, maar Mij niet.
12:9
Heel veel Joden waren intussen te weten gekomen dat Hij daar was en kwamen eropaf, niet alleen vanwege Jezus maar ook omdat ze graag die Lazarus wilden zien die Hij uit de doden had opgewekt. De hogepriesters maakten toen plannen om ook Lazarus ter dood te brengen, want wegens hem liepen er veel Joden over, en ze gingen in Jezus geloven.
Wonderen zijn en blijven een fenomeen, tot op vandaag gebeuren er dingen die niet natuurkundig te verklaren zijn. Wij zullen het vandaag de dag zonderen wonderen moeten doen, niet door het onderschrijven van wonderen, of heilig verklaren van individuele personen, hoe mooi en heldhaftig, of stigmatiserend vele mensen voor ons ook zijn geweest en zullen blijven, de voortgang van christelijke geloofsbeleving hangt af van “onze” inzet, hangt af ‘hoe’ wij gemeenschappelijk ‘kerkgang’ en ‘geloofs gemeenschap’ gaan doen, door gebed en bezinning.
12:12
De volgende dag hoorde de menigte feestgangers dat Jezus toch naar Jeruzalem kwam, en in groten getale trokken ze Hem met palmtakken tegemoet. Ze riepen almaar: ‘Hosanna! Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer: de koning van Israël!’ Jezus wist een ezeltje te vinden en ging erop zitten, zoals geschreven staat: Vrees niet, dochter Sion! Zie, uw koning komt, gezeten op een ezelsveulen. Dit begrepen zijn leerlingen aanvankelijk niet; maar toen Jezus verheerlijkt was, toen werd het hun duidelijk dat het geschreven stond met het oog op Hem en dat dit met Hem ook gebeurd was.
Dat is ook in onze tijd gebeurd, gebeurtenissen zoals Lourdes of Fatima, in ons eigen land; de Heilige Liduina (Lidwyna) van Schiedam, of in Frankrijk Marthe Robin (in Châteauneuf-de-Galaure) …
Buitenissig of mystiek het zijn individuele godservaringen, prachtig voor geschiedschrijving en heiligen devotie, wij mensen van de 21ste eeuw zullen echter zonder dit heiligend aureool ‘kerkgang’ moeten beleven, invullen en realiseren .
12:17
Veel mensen die erbij waren geweest toen Hij Lazarus uit het graf riep en uit de doden opwekte, bleven daarvan getuigenis afleggen. Dat was ook de reden waarom de menigte Hem tegemoet was getrokken: ze hadden gehoord dat Hij dit teken had verricht. De farizeeën mopperden tegen elkaar: ‘Zie je wel? We komen geen stap verder. Kijk maar, de hele wereld loopt Hem achterna.’
Velen bleven getuigenis afleggen van zijn bijzondere gaven, op Pinksteren vieren wij het feest van de overdracht, zijn leerlingen heeft hij het vermogen gegeven, ‘zonden’ te vergeven en heiligende handelingen te verrichten. In hoeverre zijn wij, kerkgangers, gelovigen, religieuzen in staat ‘heiligende’ gebeurtenissen te veroorzaken, gebeurtenissen die positieve ervaringen zichtbaar maken, positieve sfeer doet ontstaan, dat kan door middel van; zang, voorgelezen tekst of beeldende kunst. Daar kan veel meer “gebeuren” in die kerk, Christus maakte schoon schip van al die handelaren en tollenaar die de Tempel, het huis van gebed hadden gebruikt voor wereldse doeleinden. Onze kerk, huis voor gebed biedt ook ruimte voor spiritualiteit, mystiek en zang, “niet” om de boel op te vrolijken, maar om diepgang in ‘geloofsbeleving’ te bewerkstelligen. Geloven is meer dan ‘leven’ volgens het leerboek van de katholieke kerk, de Catechismus. Bidden, zang, viering, creatieve uitingen van geloofservaring, zullen draagvlak zijn waar “Het woord van Christus” in volle glorie haar gestalte krijgt, niet alleen zichtbaar maar ook in de harten van de mensen.
12:20
Nu waren er ook Grieken (godvrezenden) onder de pelgrims die ter gelegenheid van het feest aan de eredienst kwamen deelnemen. Ze wendden zich tot Filippus, die afkomstig was uit Betsaïda in Galilea, met het verzoek: ‘We zouden Jezus willen ontmoeten.’ Filippus ging dit bespreken met Andreas en samen gingen ze toen de zaak aan Jezus voorleggen. Jezus gaf hun ten antwoord: ‘Het uur is gekomen dat de Mensenzoon verheerlijkt wordt. Waarachtig, Ik verzeker jullie: als een graankorrel niet in de akkergrond sterft, blijft hij onvruchtbaar. Maar hij moet sterven, alleen dan brengt hij rijke vruchten voort (gemeenschapsvorming). Wie zich aan zijn leven vastklampt, verliest het; maar wie zijn leven prijsgeeft in deze wereld, zal het behouden voor het eeuwig leven. Wie Mij wil dienen, zal Mij moeten volgen, en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn: wie Mij dient, zal erkenning vinden bij de Vader.
Dit is een niet mis te verstane link naar onze tijd, de kerk heeft te lang vastgezeten aan haar eigen institutionele bewaarkamer. De kerk als instituut is een machtig historisch museum aan het worden, weliswaar nog met ‘levende’ deelnemers, die belangrijke boeken en documenten hebben geschreven en bewaard, voor de eeuwigheid. Wellicht is de tijd gekomen dat we Christus gaan uitnodigen weer ‘in ons midden’ aanwezig te zijn, door “hem/zelf” uit te nodigen.
Wie zich aan het leven vastklampt, zal vroegtijdig ter ziele gaan, wordt gezegd, zal het leven niet volledig benutten. Voordat er geen enkele kerk meer over is kunnen we alvast die ruimte, zonder mensen, Gods aanwezigheid in stilte, benutten voor levende aanwezigheid van geloofservaring. Gebed, ontmoeting, contacten, themadagen. Met geloofservaring wordt hier bedoeld wat door mij al eerder is uitgelegd zie Joh. 10:22.
12:27
Nu het zover is, is mijn ziel ontsteld. Zal Ik dan zeggen: “Vader, red Mij uit dit uur”? Nee, want juist daarom ben Ik gekomen: met het oog op dit uur. Vader (Jezus sterven is heilswerk voor de wereld) verheerlijk uw naam!’ Toen klonk er een stem uit de hemel: ‘Die heb Ik al verheerlijkt en ook nu zal Ik Hem verheerlijken.’ De mensen die hadden staan luisteren, dachten dat het gedonderd had. Maar sommigen zeiden: ‘Er heeft een engel tegen Hem gesproken.’ Jezus zei echter: ‘Niet voor Mij heeft die stem geklonken, maar voor u. Nu wordt het oordeel over deze wereld geveld, nu gaat de vorst (verleider) van deze wereld onttroond worden. Ikzelf moet van de aarde omhoog geheven worden en zo haal Ik allen naar Mij toe’. Hiermee kondigde Hij aan op (kruisiging) welke manier Hij zou sterven.
Dit blijft natuurlijk een raadsel voor alle eeuwigheid, waarom een God/mens als Jezus Christus op zo een gruwelijke wijze moest sterven. Natuurlijk wordt het in de theologie prachtig uitgelegd dat Christus zich als lam heeft geofferd voor het heil van de mensheid, maar toch het geeft te denken. Zeker als je beseft dat ondanks dat, er zovelen hebben moeten strijden en lijden, om voortgang te doen laten vinden; van “zijn” weg, en “zijn” waarheid. Lijdende, strijdende en zegevierende kerk, zeiden de mensen vroeger. Hoezo “zegevierend”, wat is er overwonnen, welke triomf? We zullen toch eerst het ‘ongeloof’ moeten overwinnen, de paus kan nog wel zoveel encyclieken schrijven als hij wil, maar daarmee verandert hij niet het wezenlijke ‘geloofsdenken’ van de gemiddelde kerkganger. De kerk heeft wel gezegevierd in macht en praal, in bouw, kunst en boekdrukkunst, zilveren en gouden sieraden, prachtige gewaden en kerkinterieurs, maar het ‘zegevierende’ is er al lang van af. Wat ons te doen staat is op een liefdevolle en religieuze wijze; God (is liefde) verheerlijken door Christus te volgen.
12:34
De mensen wierpen tegen: ‘Ons heeft de wet geleerd dat de Messias blijft tot in eeuwigheid. Hoe kunt U het dan hebben over een Mensenzoon die omhoog geheven moet worden? Wat is dat voor een Mensenzoon?’ Hierop zei Jezus: ‘Nog maar een korte tijd is het licht in uw midden. Ga dus uw weg zolang het licht er nog is, en laat de duisternis u niet overvallen: wie zijn weg gaat in de duisternis, weet niet waar hij terechtkomt. Geloof in het licht zolang het er nog is, dan wordt u kinderen van het licht.’ Met deze woorden nam Jezus afscheid van hen, en Hij trok zich terug.
Gaat op weg zolang het licht er nog is, wanneer is er licht wanneer is er duisternis? Wat is goed wat is kwaad? De geschiedenis leert ons dat een heel volk achter het kwaad kan aanlopen, kijk naar Hitler met zijn massa demonstraties, een heel volk kan blind zijn en in duisternis wandelen. Hoe is dat dan bij ons, elke tijd heeft zijn tijdperk, zijn tijdgeest, ook de onze. Christus stuurt ons er op uit om onderscheid te maken tussen licht en donker, tussen het goede wat ‘deze’ tijd ons geeft, en naar het ‘slechte’ wat deze tijd ons geeft. Ook in onze hedendaagse maatschappij, is er sprake van ‘niet zien’ of niet ‘willen’ zien, waarin het kwaad verborgen zit. Velen onder ons zijn weer bereid een andere kant op te kijken, als er gewelddadige elementen actief zijn, in onze cultuur en communicatie mogelijkheden.
12:37
Hoewel Hij voor hun ogen zo veel tekenen had verricht, geloofden ze toch niet in Hem, want het woord van de profeet Jesaja moest in vervulling gaan: Heer, wie heeft geloof geschonken aan onze boodschap? Wie heeft de machtige arm van de Heer herkend? En de reden waarom ze niet konden geloven, vinden we eveneens bij Jesaja, waar hij zegt: Hun ogen heeft Hij verblind, hun hart heeft Hij versteend, opdat ze met hun ogen niet zien en met hun hart niet tot inzicht komen; opdat ze zich niet bekeren, en Ik hen zou genezen.
Wie heeft hun de ogen verblind, en hun hart versteend? Teksten uit het Oude Testament kan je prachtig gebruiken door een profeet of psalm te linken met wat je wilt uitleggen, heb ik niks op tegen, behalve dat het theologiseren is, en dat lukt altijd wel, maar wat schieten wij gelovigen zittend in kerkbanken daar mee op, preken en overwegingen zijn vaak lange epistels, tegen het eind weet je al niet meer wat in het begin is gezegd! Dus toch maar liever met een nuchtere Hollandse ‘kijk op’ kijken naar wat wordt daar gezegd, of wat staat er echt, of wat wil ik dat er staat, bij geschreven tekst? Laten we kritisch katholieks betrokken blijven, er bij zijn en mee blijven doen, ook al wordt je tegengewerkt.
12:41
Jesaja zegt dit omdat hij Jezus’ heerlijkheid heeft gezien; daarom sprak hij met het oog op Hem. Toch waren er, zelfs uit de leidende kringen, velen in Hem gaan geloven, maar uit vrees voor de farizeeën kwamen ze er niet voor uit, om niet uit de synagoge gebannen te worden: ze waren meer gesteld op menselijke glorie dan op de glorie die van God komt.
12:44
Toch had Jezus met nadruk verklaard: ‘Wie in Mij gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Hem die Mij gezonden heeft. En wie Mij ziet, ziet Hem die Mij gezonden heeft. Als een licht ben Ik in de wereld gekomen, zodat niemand die in Mij gelooft, in de duisternis blijft. Maar als iemand mijn woorden hoort zonder ze ter harte te nemen, dan ben Ik het niet die hem veroordeel, want Ik ben niet gekomen om de wereld te veroordelen maar om haar te redden. Voor wie Mij afwijst en mijn woorden niet aanvaardt, is er al een rechter: het woord dat Ik verkondigd heb, dat zal hem op de laatste dag veroordelen. Ik heb het immers niet eigenmachtig verkondigd, maar de Vader die Mij gezonden heeft, die heeft Mij opgedragen wat Ik te zeggen en te verkondigen heb, en Ik weet dat deze opdracht eeuwig leven betekent. Mijn boodschap verkondig Ik, zoals Ik haar van de Vader heb gehoord.’
Ze geloven niet in mij, maar in JHWH, Christus bedoeld waarschijnlijk geloven in “hem”, de vader die boven de zoon staat, dat je kunt zien of begrijpen als de INIVERSELE LIEFDE, dus … liefdes macht heeft hem opgedragen te doen wat hij te doen had, voor het heil van mensheid. En daar ging hij voor! Maar hoe zit het met ons, in groten getale zijn wij gaan afhaken, en waarom dat is gebeurd, daar hoef ik hier niet over uit te wijden, over de secularisatie is al heel wat afgeschreven. Maar dat wij zijn gaan afhaken is een feit. Hoe nu verder, zelf heb ik het idee dat vele katholieken ‘kerkmoe’ zijn geworden. Maar eerlijk gezegd denk ik eerder dat je het KERK-LUI moet noemen. Velen hebben er gewoon geen zin meer in. Ze geloven niet meer in de God van de Bijbel, of ze hebben geen besef van wat ze opgeven. In feite gooit men met het badwater ook het kind weg. Het badwater is de God die je niet ziet, niet hoort, niet kan ervaren. Het kind is Christus, de mens die 2000 jaar geleden is opgestaan, en zich heeft laten kruisigen, omdat hij het voornaamste gebod van de tien geboden wilde handhaven, “gij zult niemand doden, ook al is het je ergste vijand”.
13:1
Het paasfeest was ophanden. Jezus wist dat zijn uur gekomen was: nu zou Hij de wereld verlaten om naar de Vader te gaan. Voorheen hield Hij al van degenen die Hem in de wereld toebehoorden, maar nu zou Hij hun zijn liefde betonen tot het uiterste (tot voleinding toe). Het gebeurde tijdens een maaltijd. De duivel (invloed vh kwaad) had inmiddels iemand ertoe aangezet Hem over te leveren: Judas, de zoon van Simon Iskariot. Jezus, die wist dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van God gekomen was en naar God zou teruggaan, stond van tafel op, legde zijn bovenkleren af en bond een linnen schort om zijn middel. Daarna goot Hij water in een waskom en begon Hij de voeten van zijn leerlingen te wassen (verhouding heer-slaaf dienaar). Hij droogde ze af met de schort om zijn middel. Zo kwam Hij bij Simon Petrus. ‘Heer,’ zei deze, ‘gaat U mij de voeten wassen?’ Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Wat Ik doe, daar heb je nu geen begrip van; later zul je het begrijpen.’ Petrus hield vol: ‘Nooit in der eeuwigheid zult U mij de voeten wassen!’ Maar Jezus zei: ‘Als Ik je voeten niet mag wassen, hoor je niet bij Mij.’ ‘Heer,’ zei Simon Petrus toen, ‘dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd.’ Maar Jezus antwoordde: ‘Wie in bad is geweest, is helemaal gezuiverd; buiten* de voeten hoeft hij niets meer te wassen. Zo zijn ook jullie gezuiverd – hoewel niet allemaal.’ Hij wist namelijk wie Hem zou overleveren; daarom zei Hij: ‘Jullie zijn niet allemaal gezuiverd.’
Als ik jou voeten niet mag wassen hoor je niet bij mij, weer zo’n krachtige uitspraak van Christus, dat voor mij betekent dat er met Christus niet te sjoemelen viel, uitspraak is uitspraak, of het voor jou nou lastig is of niet, wil je mij (Christus) volgen, laat dan zeker je trots los! Maar ook je bezittingen, je hartstochten en je verslavingen, je ijdelheid, en je verlangens naar meer en mooier. Want dit alles, speelt zich heel concreet af, en gaat ten koste van een samenleving die gerechtigheid en rechtvaardiging wil voor “alle” deelnemers.
13:12
Toen Hij hun voeten had gewassen en zijn bovenkleren had aangetrokken, nam Hij weer aan tafel plaats en zei: ‘Begrijpen jullie wat Ik gedaan heb? Jullie noemen Mij meester en Heer, en terecht, want dat ben Ik. Welnu, als Ik, jullie Heer en meester, jullie voeten heb gewassen, dan behoren jullie ook elkaar de voeten te wassen. Ik heb jullie het voorbeeld gegeven: je moet doen zoals Ik voor jullie heb gedaan. Waarachtig, Ik verzeker jullie: een knecht is niet meer dan zijn meester, en een gezant(zending) niet meer dan degene die hem zendt. Nu je dat weet: gelukkig ben je als je er ook naar handelt. Ik (godsplan) kan dit niet van jullie allemaal zeggen: Ik weet wat voor mensen Ik heb uitgekozen. Maar de Schrift moet in vervulling gaan: Hij die mijn brood eet, heeft zich tegen Mij gekeerd. Ik zeg het jullie dus nu al, voordat het zover is, dan zal je, als het zover is, geloven dat Ik (zending roeping) het ben. Waarachtig; Ik verzeker jullie: wie iemand opneemt die Ik gezonden heb, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt Hem op die Mij gezonden heeft.’
De minsten der mijnen, niemand uitgezonderd, wat betekent dat voor ons; een knecht is niet minder dan zijn meester, en een meester niet meer dan zijn knecht? Het valt wel te raden, maar wat betekent het voor ons als wij kerk beleven, zijn wij gelijkwaardig aan elkaar, is de priester gelijkwaardig aan de gelovige, de bankdirecteur gelijkwaardig aan de timmerman, als wij biddend, zingend, kerkvieren? En als wij dan de kerk verlaten, geven wij dan elkaar de hand, groeten wij een vreemde, maken wij een praatje, zien wij de ander aan, of keren wij ons om en gaan weer zo snel als mogelijk naar huis? De eucharistie is symboolviering, dat is nou eenmaal zo, we gedenken de laatste maaltijd van Christus met de mensen waarvan hij hield, en die vertrouwen in hem hadden. Dan moeten wij nog veel leren denk ik, die saamhorigheid, en het vertrouwen hebben in elkaar, dat hoort toch ook bij het volgen van; “zijn weg- zijn waarheid, zijn leven”?.
Wie zich aan zijn leven vastklampt, verliest het; maar wie zijn leven prijsgeeft in deze wereld, zal het behouden voor het eeuwig leven. Wie Mij wil dienen, zal Mij moeten volgen, en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn: wie Mij dient, zal erkenning vinden bij de Vader zegt Christus () Dat wat Christus eerder gezegd heeft, je niet vastklampen aan je status, je ambt, je trots, geeft ruimte voor de ander, die dan geen meerdere of mindere maar een gelijke van je wordt, dat is een oefen weg, dat begrijp ik wel, 2000 jaar christendom heeft niet bereikt waar Christus voor stond. Maar wij kunnen er toch opnieuw voor gaan staan, want dat is wel het voorbeeld en de opdracht die “hij” ons gaf.
13:21
Bij deze woorden werd Jezus diep bewogen en plechtig verklaarde Hij: ‘Waarachtig, Ik verzeker jullie: een van jullie zal Mij overleveren.’ De leerlingen keken elkaar niet begrijpend aan en vroegen zich af wie Hij bedoelde. Een van zijn leerlingen, zijn naaste tafelgenoot, rustte aan het hart van Jezus: het was de leerling van wie Jezus erg hield. Simon Petrus wenkte ‘hem’ dat hij moest vragen wie Hij toch kon bedoelen. Hij keerde zich toen vertrouwelijk naar Jezus toe en vroeg: ‘Wie is het, Heer?’ Jezus antwoordde: ‘Degene voor wie Ik dit stuk brood ga indopen en aan wie Ik het dan zal geven.’ Toen doopte Hij het stuk brood in en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot. Nauwelijks had deze het brood aangenomen of ‘de kwade’ geest voer in hem. Jezus zei tegen hem: ‘Doe maar meteen wat je te doen hebt.’ Geen van de tafelgenoten begreep echter waar dit op sloeg. Omdat Judas de kas beheerde, meenden sommigen dat Jezus hem opdroeg: ‘Ga de nodige inkopen doen voor het feest’ of dat hij iets aan de armen moest gaan geven. Meteen nadat hij het stuk brood had aangenomen ging hij weg. Het was nacht(duister).
13:31
Toen (judas) hij was weggegaan zei Jezus: ‘Nu (tijd is aangebroken) wordt de Mensenzoon verheerlijkt, en in Hem wordt God verheerlijkt. En als God wordt verheerlijkt in Hem, verheerlijkt God ook Hem bij zichzelf; ja, nu gaat Hij Hem verheerlijken. Kinderen (dicht aan zijn hart), nog maar kort zal Ik bij jullie zijn. Dan zullen jullie Mij zoeken, maar Ik heb tegen de Joden gezegd: “Waar Ik heen ga, daar kunt u niet komen”, en dat zeg Ik nu tegen jullie.
13:34
Ik geef jullie een nieuw (aanvaarding liefdesopdracht) gebod: dat je elkaar liefheb. Met de liefde die Ik jullie heb toegedragen, moeten jullie ook elkaar liefhebben. Daaraan zal iedereen kunnen zien dat jullie leerlingen van Mij zijn: als jullie onder elkaar de liefde bewaren.’ Simon Petrus zei tegen Hem: ‘Waar gaat U dan heen, Heer?’ Jezus antwoordde: ‘Waar Ik heen ga, kun je Mij nu nog niet volgen. Later zul je Mij volgen.’ Maar Petrus hield vol: ‘Waarom kan Ik U nu niet volgen, Heer? Ik ben bereid zelfs mijn leven voor U te geven!’ Jezus antwoordde: ‘Zo? Je bent bereid je leven voor Mij te geven? Waarachtig, Ik verzeker je: wanneer de haan kraait, zal je Me driemaal verloochend hebben.
Christus geeft ons de opdracht ‘elkaar’ lief te hebben, oké doen we, elkaar liefhebben. Maar hoe en wanneer, en waar? In de kerk, het gemeenschapshuis, het klooster, het parochiehuis, op straat, op het werk? Wat betekent het, elkaar liefhebben als jezelf, zijn dat alleen woorden, mooie geformuleerde gedachten, neergezet in een vers, gedicht of overweging. Of mag het ook in de praktijk getoetst worden, met alle risico’s van dien? Wat zijn de risico’s dan, valt daar over te praten, mag het gezegd worden, kan persoonlijke intimiteit een brug te ver worden, of moet je, te persoonlijk contact al bij voorbaat uitsluiten, zoals dat nu (te) veel gebeurd. Soms denk ik wel eens, in wat voor samenleving leven wij?, het zit vol met `angsthazen` die bang zijn voor alles, bang om op te vallen, bang om iemand te bekritiseren, bang om iemand in de ogen te kijken, zelfs bang om iemand te groeten. Hoe gaat dat dan, in liefde leven naar Christus woord?
14:1
Jullie moeten je niet zo laten verontrusten. Jullie geloven in God; geloof zo ook in Mij! In het huis(liefdeshuis) van mijn Vader kunnen velen hun verblijf houden. Zou Ik anders gezegd hebben dat Ik wegga om voor jullie een plaats gereed te maken? Ja, Ik moet weggaan en voor jullie een plaats gereedmaken, maar Ik kom terug, en dan neem Ik jullie bij Me op, zodat daar waar Ik ben, ook jullie zullen zijn. En waar Ik heen ga – de weg daarheen is jullie bekend.’ ‘Maar Heer,’ zei Tomas, ‘we weten niet eens waar U heen gaat; hoe zou de weg ons dan bekend kunnen zijn?’ Jezus antwoordde: ‘Ik* ben de weg, en de waarheid en het leven. Alleen door Mij heeft men toegang tot de Vader. Als jullie Mij hebben leren kennen, zul je ook mijn Vader leren kennen. Sterker, nu al kennen jullie Hem en heb je Hem gezien.’ Hierop zei Filippus: ‘Laat ons de Vader zien, Heer, dan zijn we tevreden!’ En Jezus weer: ‘Ik ben al zo lang bij jullie, Filippus, en je hebt Me nog niet leren kennen? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Hoe kun je dan nog zeggen: “Laat ons de Vader zien”? Geloof je niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij? De woorden die Ik tot jullie spreek, spreek Ik niet uit Mijzelf: het zijn daden van de Vader, die in Mij blijft.
Zijn weg volgen is daar naar toe gaan waar hij is … en dat is; “DatWatGodIs”, leef je leven naar het woord van Christus, dan leef je ook naar “DatWatGodIs” (JHWH) …
Ooit was er een tijd dat het woord God, niet kon of mocht worden uitgesproken. Hoe is dat nu, het is nu net zo, omdat we het niet meer kunnen, omdat we er niet meer in kunnen geloven, dat hij bestaat, zoals de bijbelschrijvers dat hebben beleeft! Ik vertaal het woord Gods/JHWH, als volgt; het betekent “dat-wat-god-is” en het is werkzaam als “universele liefde”.
14:11
Geloof Me toch: Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij; of geloof het anders op grond van de daden. Waarachtig, Ik verzeker jullie: wie in Mij gelooft, zal de daden die Ik verricht, ook zelf verrichten; ja nog grotere zal Hij verrichten, want zelf ga Ik naar de Vader, maar wat jullie zullen vragen in mijn naam, zal Ik doen, zodat de Vader verheerlijkt wordt in de Zoon. Als jullie Mij iets zullen vragen in mijn naam, dan zal Ik het doen.
Door de dood heen zal de kracht van de ‘Geest’ van Christus blijven werken, in de apostelen, in de mensen, in zij die geloven, en leven naar het woord … Als je in staat ben te geloven zoals ik geloof, dan kan jij ook de goede daden verrichten die ik heb gedaan. Christus besefte dat, dat ook niet zo maar ging, en hij beloofde ons een helper te sturen de “GEEST VAN WAARHEID”. Is dat de geest die verlichting geeft? Ik probeer me daar iets bij voor te stellen, zonder hulp van een schriftgeleerde! Het zou zo kunnen zijn, dat als ik me bezig blijf houden met de “woorden” van Christus, dat er momenten zullen komen van ‘verlichting’, dat is het, zo moet je het zien, zo dien je er op te reageren (het lampje dat begint te branden!). Toch kan het ‘dat’ niet alleen zijn, het zou kunnen dat Christus wist, dat er meer is tussen hemel en aarde, en dat hij bedoelde met “helper” de ‘geest’ die van alle tijden is, die geest kan op ons inspelen of beïnvloeden, vanuit de “noösfeer” en dat is een bewust/zijn/laag die ‘in’ de wereld is, en als ‘geest/laag’ verbonden is met bewustzijnslagen uit het “wereldse”. Dat is de boven zintuiglijke geestelijke menselijke bovenlaag.
14:15
Als jullie Mij liefhebben, zullen jullie ter harte nemen wat Ik jullie opdraag. En Ik zal de Vader vragen jullie een andere Helper te geven, die voor altijd met jullie zal zijn, de Geest (die we nooit kunnen zien) van de waarheid. De wereld kan Hem niet ontvangen, omdat ze Hem niet ziet en ook niet kent; jullie kennen Hem wel, want Hij blijft bij jullie en zal in jullie zijn. Ik laat jullie dus niet verweesd achter: Ik kom bij jullie terug.
Als wij ‘hem’ liefhebben (Christus), dan zullen wij hem volgen tot aan het eind toe, de geest van waarheid zal ons daarbij blijven helpen tot aan de ‘voltooiing’ toe … Dat is het, ieder van ons is vrij zich te binden aan de opdracht die Christus de mensheid heeft opgedragen, de belofte van het Koninkrijk is niet aan Christus, de belofte aan het Koninkrijk is aan ons, of die er komt of niet. De ‘liefde’ is de kracht die ons samenbindt om het ‘karwei’ te klaren, verstand, inzicht en tolerantie zijn de vermogens om mensen tot samenwerking te stimuleren, want een zo grote immense opdracht kan alleen tot stand komen met velen, nog beter gezegd met “allen”!
14:19
Want nog maar een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer, terwijl jullie Mij wel zullen zien, want evenals Ikzelf zullen ook jullie leven. Op die dag zul je inzien dat Ik in mijn Vader ben, en dat jullie in Mij zijn zoals Ik in jullie ben. Wie zich aan mijn opdracht gebonden weet en haar ter harte neemt, die is het die Mij liefheeft, en wie Mij liefheeft zal ondervinden hoe de Vader hém liefheeft, en ook Ik zal hem liefhebben en Mij aan hem openbaren.’
14:22
Judas – niet Judas Iskariot – vroeg: ‘Heer, hoe komt het dat U zich wel aan ons, maar niet aan de wereld gaat openbaren?’ Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Als iemand Mij liefheeft, zal Hij mijn woord ter harte nemen; dan zal mijn Vader hem liefhebben en zullen We bij hem ons verblijf gaan houden. Wie Mij niet liefheeft, neemt mijn woorden niet ter harte. Het woord (heilsopenbaring) dat jullie horen, is echter niet mijn woord, maar dat van de vader die Mij gezonden heeft. Dat is het wat Ik jullie te zeggen had, nu Ik nog bij jullie ben. De Helper die de Vader jullie in mijn naam zal zenden, zijn heilige Geest, zal jullie verder in alles onderrichten: Hij zal jullie alles laten begrijpen wat Ik jullie gezegd heb (Pinksteren alles zien begrijpen).
Het woord waar we naar leven, zal bezit van ons nemen, als ‘een universeel liefdesverhaal’ van zowel de vader als de zoon … Christus de ‘hervormer’ of ‘voltooier’ van het wezen mens, die leeft in de schaduw van het kwaad, de grote vernietiger van het goede leven op aarde. Christus vraagt ons uit de schaduw te treden, opdat het licht ons zal doen groeien in vruchtbaarheid, opdat wij vruchten zullen dragen. Daarvoor zal er af en toe gesnoeid moeten worden. Dat geldt niet alleen voor de ranken in de wijngaard, dat geldt ook voor het instituut kerk. Ook daar dient gesnoeid te worden, wie zal daar de wijngaardenier zijn? De paus, zijn kardinalen en de bisschoppen zullen daar niet blij mee zijn, maar toch zal er ‘geruimd’ moeten worden. Er is een spanningsveld ontstaan tussen Christus en de Institutionele kerk. Enerzijds is er sprake van de Historische Jezus en zijn overgeleverde evangeliën, en anderzijds de dogmatiserende leer van de Kerk in Rome, die de ‘schrift’ heeft verankerd, van ‘zo is het en niet anders’. Alles staat vast en niets is veranderbaar. Ik realiseer mij nu dat Karl. G. Durckheim mij daarop heeft attent gemaakt, ooit toen ik zijn boek las in 1987: - De roep om de meester, Servire 1975
Sterven om te leven.
Zonder sterven is er geen nieuw ontwaken.
Zonder loslaten van het oude geen nieuw worden.
Zonder vergaan is er geen nieuw ontstaan.
Sterven om te leven is:
Opgeven en loslaten wat op een gegeven moment
tot stand is gekomen, en vaste vorm heeft gekregen.
Datgene wat vaste vorm heeft gekregen staat het,
“nog niet gewordende” in de weg, en juist op het
‘ontstaan’ van het nieuwe komt het bij iedere stap op aan.
Hiervoor zijn moed, vertrouwen, geduld en overtuiging
nodig, en een lange adem, en een onwankelbaar geloof.
Dit onwankelbare geloof groeit uit onze ervaringen, door
het transcendente (godsdienstige filosofie).
Dit sterven, is de bron van alle gaven, zonder dit geloof (ervaring) is
het trouw zijn aan “de Weg ” een wensdroom.
Dit proces is de bron van al het leven.
Uit het boek van Karl Durckheim
14:27
Vrede laat Ik jullie na, mijn eigen vrede geef Ik jullie, een andere dan de wereld te bieden heeft. Je moet je dus niet zo laten verontrusten en de moed niet verliezen. Je hebt gehoord wat Ik zei: niet alleen dat Ik heenga, maar ook dat Ik bij jullie terugkom. Als jullie Mij liefhadden, zou het jullie met vreugde vervullen dat Ik heenga naar de Vader, want de Vader is groter dan Ik. Ik zeg het jullie dus nu al, voordat het zover is, dan zul je, als het zover is, geloven.
14:30
Veel zal Ik jullie niet meer kunnen zeggen, want de vorst(macht van het kwaad) van de wereld is in aantocht. Niet dat hij macht over ‘Mij’ heeft, maar de wereld moet weten dat Ik de Vader liefheb: wat de Vader Mij heeft opgedragen, voer Ik ook uit. Kom(overgang), laten we gaan.
15:1
Ik (tegen wangedrag) ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijngaardenier. Als een van mijn ranken geen vrucht draagt, snoeit Hij die weg. En als een rank wel vrucht draagt, snoeit Hij die bij, zodat ze gezuiverd wordt en nog rijkelijker vrucht draagt. Jullie (door geloof) zijn al gezuiverd door het woord dat Ik jullie verkondigd heb. Laten we met elkaar verbonden blijven, jullie en Ik, want zoals een rank geen vrucht kan dragen uit eigen kracht, maar alleen als ze verbonden blijft met de wijnstok, zo kunnen ook jullie geen vrucht dragen als je niet met Mij verbonden blijft. Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken. Alleen wie met Mij verbonden blijft – zoals Ik met hem – draagt rijkelijk vrucht, want los van Mij kunnen jullie niets.
De ‘rank’, de ware ‘wijnstok’ en de Vader die alles bestuurt, hoe vertaal je dat naar het ‘nu’ toe? De ‘wijnstok’ is de Christus, of de wijze alwetende leraar die ons ten voorbeeld is gesteld, en is dat ons genoeg? Neen, de ranken moeten gesnoeid en gezuiverd worden, dat is ook wat door het ‘leven’ gebeurd, ranken dragen de beste vrucht, onder goede zorg en de beste levensomstandigheden. Maar het ‘echte’ leven gaat niet zonder pijn en amputatie, verdriet en onvermogen, leerprocessen dwingen ons gesnoeid en gezuiverd te worden. Wij dienen elkaar daarin bij te staan, door zorg, aanmoediging, aandacht, liefde-wisseling.
15:6
Wie niet met Mij verbonden blijft, wordt weggegooid als een wijnrank: ze verdorren, men haalt ze bijeen en gooit ze in het vuur, waar ze verbranden. Als jullie met Mij verbonden blijven en mijn woorden in jullie blijven, vraag dan wat je wilt, en het valt je ten deel. Mijn Vader wordt verheerlijkt wanneer jullie rijkelijk vrucht dragen en jullie je mijn leerlingen betonen.
15:9
Met de liefde die de Vader Mij heeft toegedragen, heb Ik jullie liefgehad. Blijf in die liefde met Mij verbonden. Als je mijn opdracht(leven in liefde) ter harte neemt, zul je in liefde met Mij verbonden blijven, zoals ook Ik de opdracht van mijn Vader ter harte heb genomen en met Hem in liefde verbonden blijf. Dit alles heb Ik jullie gezegd om jullie deelgenoot te maken van mijn eigen vreugde, en zo jullie vreugde volkomen te maken. Dit is mijn opdracht: dat jullie elkaar liefhebben met de liefde die Ik jullie heb toegedragen. De grootste liefde die iemand zijn vrienden kan betonen, bestaat hierin dat hij zijn leven voor hen geeft. Mijn vrienden zijn jullie, maar dan moeten jullie ook doen wat Ik jullie opdraag.
Als wij leven naar zijn woord en gelijkenissen, dan leven wij in liefde, begrip en mededogen, dat voor altijd en iedereen werkzaam blijft. Als je, je naaste wil liefhebben als jezelf, kan je het beste beginnen door dezelfde woorden van Christus ter harte nemen … Dat ‘jullie elkaar liefhebben’ is wat Christus ons opdraagt, dat is ook wat in al die eeuwen de drijfveer is geweest van velen. Daarin is ook veel misgegaan, het lijkt erop dat wij, ‘het wiel weer opnieuw moeten uitvinden’ want die liefdesopdracht is een beetje in het slob geraakt door al die institutionele voorwaarden, gebod en verbod bepalingen, decreten en encyclieken (opperheerschappij van de kerk), die achterop raken ten opzichte van de wetenschappelijke en medische ontwikkelingen in de wereld. Naast het ‘bidden’, mediteren, eucharistische vieringen, dient er ook aandacht te zijn voor ‘elkaar’.
15:15
Voor Mij zijn jullie geen dienstknechten meer: een knecht heeft geen begrip van wat zijn meester doet. Vrienden noem Ik jullie, omdat Ik alles wat Ik van de Vader heb vernomen, aan jullie heb meegedeeld. Niet jullie hebben Mij uitgekozen; nee, Ik heb jullie uitgekozen en Ik heb jullie de taak gegeven eropuit te gaan en vrucht te dragen, vruchten die blijvend zijn. Wat je de Vader ook vraagt in mijn naam, Hij zal het je geven. Dit draag Ik jullie op: dat je elkaar liefhebt.
Geen afstand tussen meester en dienstknecht, ambt of status, allen zullen zij gelijkwaardig zijn, liefde kent geen onderscheid … Zo mag er ook geen afstand zijn tussen mensen, het is vaak schrijnend te ervaren, hoe mensen soms langs elkaar heenlopen, elkaar niet groeten, geen tijd nemen om even naar de ander te luisteren.
15:18
Als de wereld jullie haat, bedenk dan dat zij Mij vóór jullie heeft gehaat. Als jullie van de wereld waren, zou de wereld jullie als het hare erkennen en liefhebben. Maar jullie zijn niet van de wereld: Ik heb jullie uit de wereld uitgekozen, en daarom haat de wereld jullie. Bedenk wat Ik gezegd heb: “Een knecht is niet meer dan zijn meester.” Als ze Mij hebben vervolgd, zullen ze ook jullie vervolgen; en voor zover ze mijn woord ter harte hebben genomen, zullen ze ook dat van jullie ter harte nemen. Dat alles zullen ze je dus aandoen vanwege mijn naam, omdat ze Hem niet kennen die Mij gezonden heeft.
Wie zijn dan ‘ze’ die van de wereld zijn? De andersdenkenden de ongelovigen? Wie zijn dan de andersdenkenden in onze tijd, zijn dat zij die alleen aan zichzelf denken, in hoeverre denken ‘wij’ alleen aan ons zelf? En de ongelovigen, wie zijn dat? Zijn dat automatisch mensen die niet in het bestaan van een God geloven? En de ‘gelovigen’ wie zijn dat, kan je ook ‘geloof’ uitdragen zonder een God die de wereld bestuurd?
15:22
Als Ik hun mijn boodschap niet was komen verkondigen, dan zouden ze zonder zonde zijn. Maar nu hebben ze geen verontschuldiging voor hun zonde: wie Mij haat, haat ook mijn Vader. Als Ik in hun midden geen daden had verricht zoals niemand anders ooit verricht heeft, dan zouden ze zonder zonde zijn. Maar ze hebben Mij die zien verrichten, en toch zijn ze vol haat, tegen Mij en tegen mijn Vader. Maar het woord dat in hun wet(regels zonder mededogen) geschreven staat moest in vervulling gaan: Ze hebben Mij gehaat zonder reden. Wanneer echter de Helper komt die Ik jullie zal zenden als Ik bij de Vader ben, – de Geest der waarheid, die van de Vader komt – zal Hij over Mij getuigenis afleggen; en ook jullie moeten getuigenis(bekennen) afleggen, want jullie zijn vanaf het begin bij Mij(vanaf zijn 33ste).
Als Christus niet was gekomen hadden we geen zondebesef gehad, hij gaf ons op zijn persoonlijke wijze het besef van goed en verkeerd … Vele mensen hebben Christus gehaat, vele mensen moeten tegenwoordig niets meer van het Christendom of het geloof in God, hebben, bij hen is niets meer bespreekbaar. Ons wordt hier gezegd dat we getuigenis dienen af te leggen, wat betekent dat? Wij waren er niet bij, waren geen getuigen, waar kunnen wij heden dan ‘getuigenis’ van afleggen? Ik denk dat het betekent dat wij dienen te ‘bekennen’ wat wij weten, en wat wij niet weten. Bekennen zou hier kunnen betekenen, ‘toegeven en erkennen’ dat we als christendom niet altijd het juiste spoor hebben gevolgd, en dat dit nog steeds zo is bij de institutionele kerk van Rome (en dat geldt voor meerdere godsdiensten).
16:1
Dit heb Ik jullie gezegd om je te waarschuwen, zodat je niet ten val komt. Want ze zullen jullie uit de synagoge bannen; er zal zelfs een tijd komen dat ze denken God een dienst te bewijzen door jullie ter dood te brengen. Dat ze tot zulke dingen in staat zullen zijn, komt doordat ze de Vader niet hebben leren kennen en Mij ook niet.
Met vallen en opstaan wijzer worden, dat geldt voor ons gelovigen, dat geldt evenzeer voor hen die de taak hebben gekregen of op zich hebben genomen, bestuurders en voorgangers te zijn van geloofsgemeenschappen en kerkinstellingen.
16:4
Dit heb Ik jullie gezegd om je te waarschuwen: als die tijd komt, zul je, je herinneren dat Ik jullie erop gewezen heb. Tot nu toe hoefde Ik jullie daar niet op te wijzen omdat Ik nog bij jullie was. Maar nu ga Ik heen, naar Hem die Mij gezonden heeft, en niemand van jullie vraagt Mij: “Wáár gaat U heen?” [13,34] Nu Ik jullie dat alles gezegd heb, is jullie hart vol droefheid. En toch, om de waarheid te zeggen: voor jullie eigen bestwil moet Ik heengaan; doe Ik dat niet, dan zal de Helper niet komen; maar als Ik heenga, zal Ik Hem naar jullie toezenden. En als Hij komt, zal Hij het ongelijk van de wereld aantonen, en laten zien wat zonde, wat gerechtigheid en wat oordeel is. Wat zonde is: dat is, dat ze niet in Mij willen geloven; wat gerechtigheid is: dat is, dat Ik heenga, naar de Vader, en dat jullie Me niet meer zullen zien; wat oordeel is: is dat de vorst(ongerechtigheid) van deze wereld is veroordeeld.
De ‘geest’ neemt het van Christus over, en deze brengt ons tot het besef, dat zonde en gerechtigheid in een eigentijds perspectief dient te worden geplaatst, en krijgt daardoor nieuwe betekenis … gerechtigheid, zonde, ongelijk van de wereld, en wat oordelen is. (zie 8:28)
16:12
Eigenlijk heb Ik jullie nog veel te zeggen, maar je kunt het nu nog niet verwerken. Wanneer de Geest der waarheid komt, zal Hij jullie leidsman naar de volle waarheid zijn – niet dat Hij eigenmachtig zal spreken, Hij zal slechts zeggen wat Hij te horen krijgt – en wat komen gaat, zal Hij jullie meedelen. Hij zal Mij verheerlijken, want wat Hij jullie zal meedelen, komt van Mij. Alles wat de Vader heeft is ook van Mij; daarom mag Ik zeggen dat hetgeen Hij jullie zal meedelen, van Mij komt.
De profetie van de waarheid, en het wijsgerig denken zijn te allen tijde van jullie … Christus heeft het hier waarschijnlijk over de wijsheid die van ‘alle’ tijden is, en die boven alle wereldse disharmonie staat, en werkzaam is. Zij die het ‘geloof’ behouden kunnen de boodschap van Christus verder uitdragen op dezelfde wijze als hij dat ons heeft voorgedaan.
16:16
Nog een korte tijd en je ziet Me niet meer, en nog een korte tijd en je zult Me zien.’ Sommige leerlingen merkten onder elkaar op: ‘Wat bedoelt Hij met die uitspraak: “Nog een korte tijd en je ziet Me niet, en nog een korte tijd en je ziet Me wel”? En dan zegt Hij ook nog: “Ik ga heen, naar de Vader.” Ze vroegen zich dus af: Wat bedoelt Hij toch met die korte tijd? We weten niet waar Hij het over heeft. Jezus, die doorhad dat ze Hem om uitleg wilden vragen, zei: ‘Zoeken jullie naar de betekenis van mijn uitspraak: “Nog een korte tijd en je ziet Me niet, en nog een korte tijd en je ziet Me wel”? Waarachtig, Ik verzeker jullie: je zult treuren en weeklagen te midden van een wereld die zich zal verheugen. Maar ook al zijn jullie bedroefd, jullie droefheid zal in vreugde verkeren. Zoals; wanneer een vrouw moet bevallen, heeft ze het zwaar, omdat haar uur gekomen is; maar is het kind eenmaal geboren, dan denkt ze niet meer aan haar benauwdheid, uit pure vreugde, omdat er een mens ter wereld is gekomen. Zo hebben ook jullie het nu wel zwaar, maar Ik zal jullie weerzien (Jezus bepaald zelf wanneer) en jullie hart zal vol vreugde zijn, een vreugde die niemand je ooit kan ontnemen. Op die dag zul je Mij geen uitleg meer te vragen hebben. Waarachtig, Ik verzeker jullie: wat jullie de Vader ook zullen vragen in mijn naam, Hij zal het jullie geven. Tot nu toe heb je nooit iets gevraagd in mijn naam. Vraag en je zult verkrijgen, en je vreugde zal volkomen zijn.
De leerlingen wisten niet waar hij het over had, wat bedoeld hij toch? Ga het vragen in de naam van Mijn Vader(universele liefde), en jullie zullen het gegeven worden, is dat; ‘het onze vader, geef ons heden ons dagelijks brood’? Het Onze Vader is een prachtig gebed, maar het kan toch niet zo zijn, dat we aangespoord worden om alleen maar te vragen en te bidden voor ons welzijn? We zullen het ook moeten verdienen … het loon waar een arbeider recht op heeft, of gewoon omdat onze inspanningen resultaat verdient? De inspanning van de mens op wereldschaal is groot, dat kunnen we zien aan de resultaten die mensen bereikt hebben als het over gezondheid en welzijn gaat. Het dagelijkse gebed is nodig om bij de religieuze werkelijkheid te blijven, het ononderbroken gebed in de monnikenhuizen zal zeker zijn nut hebben, maar het enkel en alleen bidden voor je eigen zielenheil, kan ook niet de bedoeling zijn, we dienen ook werk te verrichten in de zin van, attent zijn naar elkaar, mededogen voor de ander, respect voor elkaar, en liefhebben als je zelf.
16:25
Dit alles heb Ik tegen jullie gezegd in versluierende (geheim/inzicht) taal. Er komt een uur dat Ik geen versluierende taal meer zal gebruiken, maar onomwonden over de Vader zal spreken. Op die dag zullen jullie gaan bidden in mijn naam. Dat wil niet zeggen dat Ik jullie bij de Vader zal moeten aanbevelen, want uit eigen beweging houdt de Vader van jullie, omdat jullie van Mij hebben gehouden en geloofd hebben dat Ik van God ben uitgegaan. Ik ben inderdaad uitgegaan van de Vader, Ik ben in de wereld gekomen; maar nu verlaat Ik de wereld en ga Ik weer naar de Vader.’
16:29
Toen zeiden zijn leerlingen: ‘Kijk, nu gebruikt U eens geen versluierende taal, nu spreekt U onomwonden. Nu zien we dat U alles weet: niemand hoeft U om uitleg te vragen. Daarom geloven we dat U van God bent uitgegaan.’ Jezus antwoordde hun: ‘Zo? Jullie geloven nu? Let op, er komt een uur, ja het is er al, dat jullie uiteengejaagd worden, ieder naar zijn eigen plek, en Mij alleen zullen laten. Hoewel: Ik ben niet alleen, de Vader is met Mij. Dit alles heb Ik jullie gezegd opdat je in Mij vrede zult bezitten. In de wereld zal benauwenis jullie deel zijn, maar houd moed: Ik heb de wereld overwonnen.’
Jullie geloven nu, omdat ik voor jullie sta, wat blijft er van over als ik er lange tijd niet meer ben? Ons wordt hier gevraagd om ‘standvastigheid’ in het geloof. Duurzaam, volhardend en onwankelbaar, betekent dat ook dat we te allen tijde ons vast moeten houden aan de constitutionele beginselen die de kerk in de loop der eeuwen heeft vastgesteld? Nee toch? Het verstandelijke en inzichtelijke vermogen van ieder mens mag toch een rol blijven spelen in geloof en geloofsgemeenschap.
Jezus heeft de wereld overwonnen, door niet overstag te gaan, hij heeft zijn ‘macht’ niet gebruikt om zich veilig te stellen, wel om te laten gebeuren wat gebeuren moest … dat geldt ook voor ons …
17:1
Na deze toespraak sloeg Jezus zijn ogen op naar de hemel en bad: ‘Vader, het uur is gekomen! Verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijkt. Laat Hem, krachtens de macht die U Hem gegeven hebt over alle mensen, eeuwig leven schenken aan al degenen die U aan Hem hebt toevertrouwd. Eeuwig leven! Dat betekent dat ze U, de enige waarachtige God, leren kennen, en ook degene die U gezonden hebt: Jezus Christus. Ik heb U op aarde verheerlijkt door het werk te volbrengen dat U Mij te doen hebt gegeven. Verheerlijk Mij nu, Vader, aan uw zijde, en bekleed Mij met de heerlijkheid die Ik bij U bezat voordat (beginning van alle tijden) de wereld bestond.
17:6
Gebed tot de Vader; Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen uit de wereld, die U Mij had toevertrouwd. Ze waren van U, en U hebt hen aan Mij toevertrouwd. Ze hebben uw woord ter harte genomen. Nu erkennen ze dat alles wat U Mij gegeven hebt, van U komt. Want de woorden die U Mij gegeven had, heb Ik aan hen doorgegeven, en zij hebben die aangenomen: ze hebben naar waarheid erkend dat Ik van U ben uitgegaan; ze hebben geloofd dat U Mij hebt gezonden. Voor hen bid Ik. Niet voor de wereld, maar voor hen die U Mij hebt toevertrouwd bid Ik, omdat ze de uwen zijn.
Christus gaat er kennelijk van uit dat de leerlingen en volgelingen het nu begrepen hebben … hij biedt hen aan, aan die universele grootheid, die van alle tijden is, die universele grootheid waar/aan wij deelnemen. Door ons geloof in directe aanwezige zin, is dat de alles overtreffende trap van liefde, die tot in de kern van alle leven aanwezig is (cellulair), ook in ons aanwezig is, deze liefde doet jou en mij groeien in mensheid. Wij hebben de keuzevrijheid gekregen om met die liefde iets te doen. Daar werden en worden we toe uitgenodigd, en wij kunnen dat, door liefde met elkaar uit te wisselen, dat kunnen wij door ons te reflexteren aan elkaar, door ontmoeting, contact, aandacht, door het geven en ontvangen van begrip en waardering.
17:10
Al het mijne is trouwens het uwe en al het uwe is het mijne – en omdat in hen mijn heerlijkheid zichtbaar is geworden. Ik ben al niet meer in de wereld, maar zij, zij blijven in de wereld achter, terwijl Ik naar U toe kom. Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, die U Mij hebt toevertrouwd, opdat ze één mogen zijn zoals Wij (in liefde). Zolang Ik bij hen was, was het mijn taak hen te bewaren in uw naam, die naam die U Mij hebt toevertrouwd; Ik heb over hen gewaakt, en geen van hen is verloren gegaan, behalve degene die verloren moest gaan, opdat de Schrift in vervulling zou gaan.
Christus bidt hier tot zijn God, die hij zijn Vader noemde, zoals de Vader en de zoon verenigd zijn, zo is persoonlijke liefde met de universele liefde verbonden. Het kwaad moest echter geschiedden, een van de leerlingen was daar klaar voor … zo ook zijn wij nog niet klaar om van de zonde verlost te zijn. De zondelast die van deze wereld is, dat vraagt heel wat oefening van ons, de leerlingen hadden geboft dat zij door Jezus werden opgeleid, onder ‘zijn’ hoede werden gesteld. Wij, mensen van de 21ste eeuw hebben een lange weg te gaan, maar oefening baart kunst.
17:13
Nu kom Ik naar U toe, maar terwijl Ik nog in de wereld ben, zeg Ik dit alles, opdat ze volkomen vervuld mogen zijn van mijn vreugde. Ik heb hun uw woord doorgegeven, en de wereld is hen gaan haten, want ze zijn niet van de wereld, zoals Ik niet van de wereld ben. Ik vraag U niet hen uit de wereld weg te nemen, maar hen te behoeden voor de macht van het kwaad. Zij zijn niet (niet/meer) van de wereld, zoals Ik niet van de wereld ben. Maak hen toegewijd (taakwaardig) aan U in de waarheid; uw woord is waarheid. Zoals U Mij naar de wereld hebt gezonden, zo heb Ik hen naar de wereld gezonden, en voor hen wijd (offer) Ik mijzelf toe aan U, opdat ook zij U toegewijd zullen zijn in de waarheid.
Aan ons wordt offervaardigheid gevraagd. Het loslaten van ik-zucht, het vrij worden van verlangen om in materiele zin gelijkwaardig te zijn aan de anderen, die in de top tien staan van materieel gewin. Maak ons toegewijd aan de top-tien, van de Tien-geboden, dat gelijkwaardig is in toewijding aan de universele liefdeswerkelijkheid, bad Christus tot Zijn Vader voorbeeld van Universele waarheid.
17:20
Niet alleen voor hen bid Ik, maar ook voor degenen die door hun woord in Mij geloven: dat ze allen één mogen zijn. Zoals U, Vader, in Mij bent en Ik in U, zo moeten zij in Ons zijn, zodat de wereld kan geloven dat U Mij hebt gezonden. Ik heb hen laten delen in de heerlijkheid waarin U ‘Mij’ hebt laten delen, opdat ze één mogen zijn zoals ‘Wij’ één zijn: Ik in hen, zoals U in ‘Mij’ dat hun eenheid volkomen mag zijn, zodat de wereld kan erkennen dat U ‘Mij’ hebt gezonden en dat ‘U’ hen hebt liefgehad met de liefde die U Mij hebt toegedragen.
Een zijn in ‘geloofswerkelijkheid’, dat is de liefdes-uitdaging die tegenwoordig ook aan kerken en geloofsgemeenschappen wordt gesteld. En met ‘geloofswerkelijkheid’ wordt hier bedoeld, de geloofswaarheid als een ‘eenheid’ van voorstelbare gedachten, meningen en voorstellingen, die de werkelijkheid van het mystieke en spirituele gebedsleven het meest benaderd, een ‘geloofswerkelijkheid’ die niet door constituties en dwingende leerstellingen aan mensen wordt afgedwongen. Een ‘geloofswerkelijkheid’ waaraan “Het Woord” van Christus is voorafgegaan, en dat door contacten en persoonlijke voorstellingen vorm krijgt door voortdurende uitwisseling. Een geloofswerkelijkheid die geloofwaardig ligt ingebed in het “Nieuwe Pinksteren”, en dat betekent in mijn optiek, ‘in’ de oude christelijke kerk, die inwendig aan vernieuwing toe is.
17:24
Vader, diegenen die U Mij hebt toevertrouwd, zou Ik graag bij Mij hebben waar Ik ben (definitieve vereniging), zodat ze de heerlijkheid zien waarin U Mij hebt laten delen, want vóór de grondvesting van de wereld had U Mij al lief. Rechtvaardige Vader, hoewel de wereld U niet heeft gekend – Ik heb U gekend – zijn zij het die hebben erkend dat U Mij gezonden hebt. Uw naam heb Ik hun bekend gemaakt en dat zal Ik blijven doen, opdat de liefde die U Mij hebt toegedragen in ‘hen’ mag zijn – en opdat Ik in hen mag zijn.’
Al van den beginne af was er de aanwezigheid van liefde (universele liefdeswerkelijkheid), deze heeft mede de schoonheid bepaald van al het organische leven, orgoon, ziel of gevoel, enz. … Zie de schoonheid van het dierenleven, de planten, de bloemen, de geboorte van de jongen en het meisje, het kind, de baby, het celvormige biologische leven, de samensmelting van het mannelijke en het vrouwelijke; de schoonheid die uiterlijk en diep verborgen in het leven aan onze ogen wordt gemanifesteerd of voor onze onderzoekende blik verborgen is. Christus geeft hier ons in overvloede te kennen, hoe bezorgd hij is over “mensheid” en dat hij gekomen is om orde op zaken te stellen. Maar nu ‘hij’ er niet meer is, zullen wij gestalte en vorm moeten geven aan “zijn” liefdeswerkelijkheid …
18:1
Na dit gebed vertrok Jezus met zijn leerlingen naar de overkant van de Kedronbeek (grens stad/olijfberg). Daar lag een tuin (getsemane), waar Hij met zijn leerlingen binnenging. Ook Judas, die Hem ging overleveren, kende de plaats, want Jezus was er vaak met zijn leerlingen samengekomen. Zo kwam Judas erheen met de cohort (soldaten) en een aantal gerechtsdienaren van de hogepriesters en farizeeën, voorzien van fakkels, lantaarns en wapens.
18:4
Jezus, die alles wist wat Hem zou overkomen, trad naar voren en vroeg: ‘Wie zoekt u?’ Ze antwoordden: ‘Jezus, de Nazareeër.’ ‘IK’ ben het’, zei Hij, terwijl Judas, die Hem overleverde, erbij stond. Nauwelijks had Hij gezegd: ‘Ik ben het’, of ze deinsden achteruit en vielen op de grond. Nogmaals stelde Hij hun de vraag: ‘Wie zoekt u?’ ‘Jezus, de Nazareeër’, zeiden ze. Jezus antwoordde: ‘Ik zei u al: Ik ben het. Als Ik de man ben die u zoekt, laat hen dan gaan.’ Zo zou het woord in vervulling gaan dat Hij gesproken had: ‘Van hen die U Mij hebt toevertrouwd, heb Ik niemand verloren laten gaan.’
18:10
Daarop trok Simon Petrus het zwaard dat hij bij zich had, raakte de knecht van de hogepriester en sloeg hem het rechteroor af. Die knecht heette Malchus. Maar Jezus zei tegen Petrus: ‘Steek dat zwaard in de schede. Zou Ik de beker niet drinken die de Vader Mij gegeven heeft?’ Toen grepen de cohort met haar tribunus(commandant) en de Joodse gerechtsdienaren Jezus vast en boeiden Hem.
Christus leerde ons, kwaad niet met kwaad te vergelden, daarom verbood hij Petrus, niet te reageren op het brute geweld van zijn gevangenneming. … Kwaad niet met kwaad vergelden, een les in wijsheid, die niet zo maar te leren is, een driftig iemand zal er meer moeite mee hebben dan een zachtmoedig persoon, toch hebben allen het recht te zijn die ze zijn. Dat maakt het noodzakelijk dat wij oog hebben voor elkaars handicap en onvermogen, dat wij elkaar zullen bevrijden van ons onvermogen, in plaats van iemand in het verdomhoekje te plaatsen. …
18:13
Ze brachten Hem eerst naar Annas. Hij was de schoonvader van Kajafas, die dat jaar hogepriester was, dezelfde Kajafas die de Joden de raad had gegeven: u hebt er alle belang bij dat één mens sterft voor het volk. Nu waren Simon Petrus en nog een andere leerling Jezus gevolgd. Deze leerling was een kennis van de hogepriester en ging tegelijk met Jezus het paleis van de hogepriester binnen. Petrus was buiten aan de poort blijven staan; daarom ging de andere leerling, de kennis van de hogepriester, met de portierster praten en bracht toen Petrus naar binnen. Het meisje aan de poort zei tegen Petrus: ‘Bent u ook niet een van de leerlingen van die man?’ – ‘Ik? Welnee!’ zei hij. De knechten en de gerechtsdienaren stonden zich te warmen bij een houtskoolvuur dat ze hadden aangelegd omdat het zo koud was. Ook Petrus stond zich bij hen te warmen.
18:19
De hogepriester ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en zijn leer. Jezus antwoordde hem: ‘Ik heb openlijk, voor de hele wereld, gezegd wat Ik te zeggen had; Ik heb altijd onderricht gegeven waar alle Joden samenkomen: in een synagoge of in de tempel; nooit had Ik iets in het geheim te zeggen. Waarom ondervraagt u Mij? Ondervraag degenen die gehoord hebben wat Ik te zeggen had: die weten heel goed wat Ik gezegd heb.’ Op dit woord gaf een van de dienaren, die erbij stond, Jezus een klap in het gezicht en zei: ‘Is dat de manier waarop je de hogepriester antwoord geeft?’ Waarop Jezus zei: Als Ik iets verkeerd gezegd heb, toon dan aan wat er verkeerd aan was; maar als het ter zake was, waarom slaat u Me dan? Toen stuurde Annas Hem geboeid naar de hogepriester Kajafas.
Woord en waarheid speelt geen rol meer, wanneer boosheid en frustratie de boventoon voert, Christus houd vast aan het simpele feit dat hij niets kwaads, wel veel goeds heeft gedaan. Een kat in het nou maakt rare sprongen zeggen wij; zo werkt het ook vandaag nog, als je in het ‘verkeerde kamp’ terecht komt, moet je soms water bij de wijn doen.
Maar hoe zit het met ‘geloofwaardigheid’? Velen horen de theologische verhalen aan, en denken er het zijne van. Toch is het in alle redelijkheid te verwachten dat mensen hun twijfels mogen uitspreken. Niet later, niet straks, maar nu, oog in oog met degene die de verhalen leest en het dogmatische onderstreept, dat geen tegenspraak duld.
18:25
Terwijl Simon Petrus zich stond te warmen, vroeg men hem: ‘Bent u soms ook een van zijn leerlingen?’ Hij ontkende het wederom: ‘Ik? Welnee!’ zei hij. Toen zei een van de knechten van de hogepriester, een bloedverwant van de man bij wie Petrus een oor had afgeslagen: ‘Ik heb u toch bij Hem in de tuin gezien?’ Opnieuw ontkende Petrus het voor de derde maal, en op hetzelfde ogenblik kraaide er een haan.
18:28
Men bracht Jezus toen van Kajafas naar het pretorium (waar men recht sprak). Het was vroeg in de ochtend. De Joden gingen het pretorium (romeins gebouw) niet binnen, om geen onreinheid op te lopen en het paaslam (offerdier) te kunnen eten. Daarom kwam Pilatus naar buiten en vroeg: ‘Welke aanklacht brengt u tegen deze man in?’ Ze gaven hem ten antwoord: ‘Als Hij geen misdadiger was, zouden we Hem niet aan u hebben overgeleverd!’ Daarop zei Pilatus: ‘Dan moet u Hem zelf maar volgens uw wet berechten.’ De Joden antwoordden: ‘Wij hebben het recht niet om iemand ter dood te brengen.’ Zo zou het woord van Jezus in vervulling gaan waarmee Hij had aangekondigd op welke manier Hij zou sterven.
De joden waren zo gefocust op het doden (uit de weg ruimen) van Jezus, dat ze geen fatsoenlijk vergrijp konden bedenken, om hem gerechtelijk terecht te laten stellen … Het recht in eigen hand nemen, hoe vaak gebeurt het, dat mensen kwaad met kwaad vergelden, eigen rechtspraak, bloedwraak of eerwraak gebeurd ook in ons eigen land. Ook hier gaat het woord van Christus in vervulling, gij zult niet uit boosheid en woede kwaad met kwaad vergelden. Onze handen wassen in onschuld, daar zijn we ook niet klaar mee.
18:33
Toen ging Pilatus het pretorium weer binnen en riep Jezus bij zich. ‘Bent U de koning van de Joden?’ vroeg hij. Jezus antwoordde(pilatus laat zich gebruiken): ‘Bent u daar zelf op gekomen of hebben anderen u over Mij verteld?’ ‘Ben ik soms een Jood?’ zei Pilatus. ‘Uw eigen volk, uw hogepriesters, hebben U aan mij overgeleverd. Wat hebt U gedaan?’ Jezus antwoordde: ‘Mijn koningschap is niet van deze wereld. Als mijn koningschap van deze wereld was, zouden mijn dienaars er wel voor gevochten hebben dat Ik niet aan de Joden werd overgeleverd. Mijn koningschap is echter niet van deze wereld.’
18:37
‘U bent dus toch koning?’ zei Pilatus. ‘Ja’, zei Jezus, ‘Ik ben koning: met geen andere bestemming ben Ik geboren en in de wereld gekomen dan om te getuigen van de waarheid. Iedereen die uit is naar de waarheid, luistert naar mijn stem.’ ‘Waarheid?’ zei Pilatus. ‘Wat is waarheid?’
Jezus was gekomen om te getuigen van de waarheid die in hem is, Pilatus riep in vertwijfeling uit wat is waarheid? Wat is waarheid in een dualistische wereld? Zolang er strijd is, zal de waarheid omstreden zijn. Kan een wereld bestaan zonder strijd? We weten het niet, wat we wel weten is, dat we het dualisme in ons bestaan niet wensen, terwijl het leven uit niets anders bestaat. En toch kwam Christus ons vertellen, eert uw vader en moeder, en laat u niet verleiden tot het kwade.
18:38
Na deze woorden kwam hij weer naar buiten en zei tegen de Joden: ‘Ik acht Hem volstrekt onschuldig. Maar u bent gewend dat ik ter gelegenheid van het paasfeest iemand vrijlaat. Zal Ik dus de koning van de Joden vrijlaten?’ ‘Nee, Hem niet,’ riepen ze terug, ‘Laat Barabbas vrij!’ ‘maar Barabbas was een bandiet.
Wat hier gebeurt, zouden we tegenwoordig een gerechtelijke dwaling noemen, en het resultaat van tunnelvisie, men is gefocust op het uit de weg ruimen van Christus en niet meer in staat naar de waarheid en de goede dingen te kijken, waarvoor hij berecht wordt …
19:4
Pilatus kwam weer naar buiten en zei: ‘Luister, ik laat Hem naar buiten brengen om u duidelijk te maken dat ik Hem volstrekt onschuldig acht.’ Jezus kwam dus naar buiten, met zijn doornenkrans en zijn purperrode mantel. ‘Hier is Hij dan – de mens’, zei Pilatus. Zodra ze Hem zagen begonnen de hogepriesters en hun dienaren te schreeuwen: ‘Kruisigen, kruisigen!’ Waarop Pilatus zei: ‘Dan moet u Hem zelf maar kruisigen; ik acht Hem onschuldig.’ De Joden antwoordden: ‘Wij houden ons aan de wet, die zegt dat Hij ter dood gebracht moet worden omdat Hij zich voor Zoon van God uitgeeft.’ Toen Pilatus dat hoorde, werd hij pas echt ongerust.
19:9
Hij ging het pretorium weer binnen en stelde Jezus de vraag: ‘Waar komt U vandaan?’ Maar Jezus gaf geen antwoord. ‘U spreekt niet tegen Mij?’ zei Pilatus. ‘U weet toch dat ik de macht heb om U vrij te laten, maar ook de macht om U te laten kruisigen?’ Jezus antwoordde: ‘U zou over Mij geen enkele macht hebben als u dit niet door de hemel vergund was. De zwaarste schuld ligt dan ook bij ‘hen’ die Mij aan u heeft overgeleverd.’
De schuld ligt bij hen die mij hebben overgeleverd, geld dat ook voor ons? Wanneer laten wij iets gebeuren, dat gevolgen heeft voor een medemens, die wij hadden kunnen helpen als wij oplettend waren geweest, als wij geluisterd zouden hebben. Meestal is een dramatische gebeurtenis niet terug te draaien. Soms worden wij betrokken bij gebeurtenissen van sociaal onaanvaardbaar gedrag, en wordt een reactie van ons vereist, hoe klein ook, wij dienen ons niet te laten leiden door angst of een wegkijk mentaliteit.
19:12
Toen begon Pilatus alles in het werk te stellen om Hem vrij te laten. Maar de Joden schreeuwden: ‘Als u zo iemand vrijlaat, verliest u de gunst van de keizer. Wie zichzelf tot koning maakt, komt in verzet tegen de keizer.’ Toen Pilatus hen zo hoorde spreken, liet hij Jezus naar buiten brengen en plaatsnemen op een verhoging, het zogeheten Plaveisel, in het Hebreeuws Gabbata. Het was de voorbereidingsdag voor Pasen, ongeveer het zesde uur. Toen zei Pilatus tegen de Joden: ‘Hier is Hij dan – uw koning.’ Maar ze schreeuwden: ‘Weg, weg met Hem! Aan het kruis met Hem!’ ‘Zal ik dan uw koning kruisigen?’ vroeg Pilatus. Maar de hogepriesters antwoordden: ‘We hebben geen koning, we hebben alleen de keizer!’ Toen leverde hij Hem aan hen over om gekruisigd te worden.
Hoe velen zijn na Christus wel onschuldig veroordeeld en terecht gesteld? Niet te noemen in getal, zij hebben wel naam gekregen aan de hand van gebeurtenissen, landsconflicten en grootsheidwaan van heersers en zij die dachten het recht over het leven van anderen in eigen hand te mogen nemen. De lijdende mensheid, is ook ‘schrijnende’ mensheid. Mensen doen mensen geweld aan, ook in eigen kring, mensen worden vernederd en beschuldigd, door misverstand en onbegrip. Christus leerde ons niet alleen kwaad ‘niet’ met kwaad te vergelden, hij leerde ons ook op te letten voor onze eigen ‘blindheid’.
19:16
Ze, de joden en de soldaten namen Jezus dus over om hem te kruisigen. Hij droeg zelf het kruis en ging de stad uit, naar het zogeheten Schedelveld, in het Hebreeuws Golgota. Daar werd Hij gekruisigd en met Hem twee anderen, aan weerskanten één, en Jezus in het midden. Op het bordje dat op het kruis werd aangebracht, had Pilatus laten schrijven: ‘Jezus, de Nazoreeër, koning van de Joden.’ Dit opschrift kregen heel wat Joden te lezen, want de plaats waar Jezus gekruisigd was, lag dichtbij de stad; en het stond er in het Hebreeuws, in het Latijn en in het Grieks. De Joodse hogepriesters zeiden tegen Pilatus: ‘U moet niet schrijven: “Koning van de Joden”, maar dat Hij gezegd heeft: “Ik ben de koning van de Joden.” ’ Pilatus antwoordde hun: ‘Wat ik geschreven heb, blijft geschreven.’
Een publieke terechtstelling, ofwel een volksgerecht (standrechtelijk) daaraan is Christus gestorven, nog erger hij werd gekruisigd door het volk waarvoor hij gekomen was. Hij offerde zich op voor de mens, die zijn waarheid en leer niet wilden accepteren, hij werd geofferd door ’zich’ te offeren … Hij kon dat, omdat zijn taak volbracht was, maar ook omdat zijn “liefde vermogen” zo groot was, een liefde die bestand was tegen het dodende geweld van zijn folteraars en gerechtsdienaars. Hij bood geen verzet tegen het kwaad dat over hem kwam, ook daarin is hij ons een voorbeeld, als iemand je slaat op je wang, bied hem ook je andere wang aan. Niet om je zo maar in elkaar te laten slaan, je verdedigen is natuurlijk ook noodzakelijk, maar hier wordt bedoeld, niet mee gaan in de spiraal van geweld. Ook dit is de weg van Christus gaan, een leerweg, niet om pijn te vergelden, maar om met vernedering om te gaan. Levenslessen die ons hervormen, en omvormen naar heler en voltooider.
19:23
Toen de soldaten Jezus hadden gekruisigd, verdeelden ze zijn kleren in vieren, voor iedere soldaat een deel. Maar er was ook nog zijn lijf rok: die was naadloos, van bovenaf uit één stuk geweven. Daarom zeiden ze tegen elkaar: ‘Die mogen we niet stukscheuren; laten we hem liever onder elkaar verloten.’ Zo moest het schrift/woord in vervulling gaan dat zegt: Ze hebben mijn kleren onder elkaar verdeeld, en om mijn kleding hebben ze gedobbeld. Dit hebben de soldaten inderdaad gedaan.
19:25
Intussen stonden bij het kruis van Jezus zijn moeder, de zuster van zijn moeder, Maria de vrouw van Klopas, en Maria van Magdala. Jezus zag zijn moeder, en bij haar de leerling van wie Hij hield. Toen zei Hij tegen zijn moeder: ‘Vrouw, daar is nu je zoon.’ Vervolgens zei Hij tegen de leerling: ‘Daar is je moeder.’ Toen, van dat uur af, nam de leerling haar bij zich in huis op.
De moeder van Christus heeft al dit lijden van haar zoon met leden ogen moeten aanzien. Voor haar zoon was het volbracht, maar zij moest nog een tijd door met haar verdriet. Zij stond niet alleen, zijn geliefde leerling nam haar in huis, zij was erbij toen het christendom begon. En de pijn is er nog steeds; dat vrouwen binnen de kerkleer ook nu nog aan de kant staan. Die leemte kan gevuld worden in het heden, in iedere viering, samen als mannen en vrouwen, biddend en zingend de ‘liefde van Christus’ aaneensmeden tot tastbare aanwezigheid, lezend en studerend over de wijsheid van de Universele liefde op de dagen van thema/bijeenkomsten, naar elkaar luisterend, luisterend naar de verschillen van inzicht en waarheidsbevinding.
19:28
Jezus wist dat alles thans volbracht was. Daarom zei Hij – want de Schrift moest ten volle in vervulling gaan – ‘Ik heb dorst.’ Er stond daar een kruik met zure wijn. Ze doopten er een spons in, staken die op een hysopstengel en brachten die aan zijn mond. Toen Jezus van die wijn gedronken had, zei Hij: ‘Het is volbracht.’ Daarop boog Hij het hoofd en gaf Hij de geest.
Het verlangen de ‘wil’ te doen van degene die hem dit offer opdroeg, maakt dat hij uitroept; het is volbracht. Hij gaf de geest, waarschijnlijk bedoeld als, dat ‘zijn’ geest verder ging via zijn discipelen en volgelingen … Voor Christus was het klaar, zijn opdracht voltooid, voor ons is dat niet zo, ‘zijn’ opdracht is in ‘ons mensen’ doorgegeven, wij dienen ‘zijn’ werk af te maken, wij kunnen niet met biddende handen gaan zitten afwachten, hoe ‘het leven’ zich ten goede keert.
19:31
Omdat het voorbereiding dag was en de Joden niet wilden dat er op sabbat lijken aan het kruis zouden hangen – het was nog wel een heel bijzondere sabbat – vroegen ze aan Pilatus of men hun de benen mocht breken en hen weghalen. Daarop kwamen de soldaten de benen breken van zowel de eerste als de tweede die met Hem gekruisigd was.
19:33
Maar toen ze bij Jezus kwamen en zagen dat Hij al dood was, braken ze zijn benen niet. Wel doorstak een van de soldaten met een lans zijn zijde, en meteen kwam er bloed uit en water(stromend levend water). Hiervan getuigt iemand die het gezien heeft – zijn getuigenis is betrouwbaar en hij is er zeker van dat hij de waarheid spreekt – opdat ook u zult geloven. Want dit alles is geschied omdat het Schriftwoord in vervulling moest gaan: Geen been van Hem zal worden verbrijzeld, terwijl nog een ander Schriftwoord zegt: Ze zullen opzien naar Hem die ze hebben doorstoken.
Het is wel passend dat zijn benen niet gebroken werden, gezien zijn voorspelling dat zijn lichaam (tempel) binnen drie dagen weer opgebouwd zou zijn. Zijn dood zou de mensheid doen oprijzen in waarheid en waarachtigheid, gezuiverd door het levende water (zijn woord), en leven/gevend bloed (zijn offerbereidheid), dat door zijn offer (opgeven) ons ter beschikking kwam …
19:38
Hierna ging Jozef van Arimatea, een leerling van Jezus – maar in het geheim, uit vrees voor de Joden – aan Pilatus vragen of hij het lichaam van Jezus mocht weghalen, en deze stond het toe. Jozef kwam dus het lichaam weghalen. Ook Nikodemus, die indertijd s’nachts naar Jezus toe was gekomen, was daar en had een mengsel meegebracht van mirre en aloë, ongeveer honderd litra’s. Ze bonden het lichaam van Jezus in linnen doeken, samen met de kruiden, zoals gebruikelijk is bij een Joodse begrafenis. Op de plaats waar Hij gekruisigd was lag een tuin, en in die tuin lag een nieuw graf, waarin nog nooit iemand was bijgezet. Omdat het de Joodse voorbereiding dag was en het graf dichtbij lag, legden ze Jezus daarin neer.
20:1
Op de eerste dag van de week ging Maria van Magdala, in alle vroegte, terwijl het nog donker was, naar het graf en zag dat de steen voor de opening van het graf was weggehaald. IJlings liep ze naar Simon Petrus en de andere leerling, die van wie Jezus hield. ‘Ze hebben de Heer uit het graf gehaald’, zei ze. ‘Wisten we maar waar ze Hem hebben neergelegd!’ Daarop gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf. IJlings liepen de twee er samen naartoe, maar de andere leerling liep harder dan Petrus en kwam het eerst bij het graf aan. Hij wierp er een blik in en zag dat de linnen doeken er nog lagen. Maar hij ging niet naar binnen.
20:6
Toen kwam ook Simon Petrus, na hem, bij het graf aan en ging meteen naar binnen. Hij zag hoe de doeken er nog lagen, maar ook hoe de doek die zijn hoofd had bedekt, niet bij de andere doeken lag: hij was opgerold en lag helemaal apart. Toen pas ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf was aangekomen, naar binnen. Hij zag en kwam tot geloof. Ze wisten toen nog niet wat de Schrift zei: dat Hij uit de doden móést opstaan. Daarop gingen de leerlingen terug naar huis.
Het doek dat apart lag zal waarschijnlijk het doek geweest zijn waar de wonden van Christus gegeselde gelaat op afgedrukt waren …
20:11
Maria echter stond buiten bij het graf te huilen. En terwijl ze zo huilde, wierp ze een blik in het graf en zag daar twee in het wit geklede engelen zitten, de een aan het hoofdeinde, de ander aan het voeteneinde van de plaats waar Jezus had gelegen. Ze spraken haar aan: ‘Waarom huilt u zo?’ Ze antwoordde: ‘Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze Hem hebben neergelegd!’ Na deze klacht keerde ze zich om en zag Jezus staan, maar ze wist niet dat het Jezus was. Jezus vroeg: ‘Waarom huilt u zo? Zoekt u iemand?’ In de mening dat het de tuinman* was zei ze: ‘Heer, als u het bent die Hem hebt weggenomen, zeg me dan waar u Hem hebt neergelegd; dan kan ik Hem laten halen.’
20:16
Jezus zei: ‘Maria!’ Ze keerde zich nu naar Hem toe en zei: ‘Rabboeni!’ (Dat is het Hebreeuws voor: meester.) ‘Houd Me niet vast’, zei Jezus. ‘Ik moet nog opstijgen naar de Vader. Ga liever naar mijn broeders en zeg hun: “Ik stijg op naar mijn Vader die ook jullie Vader is, naar mijn God die ook jullie God is.” Daarop ging Maria van Magdala aan de leerlingen verkondigen: ‘Ik heb de Heer gezien’, en ze vertelde hun wat Hij tegen haar gezegd had.
Houd me niet vast zou kunnen betekenen, dat de dood van Christus niet het einde betekent, er hoeft niet getreurd te worden. Christus laat ze niet in de steek, het woord dient vanaf dan wel door ‘hen’ verspreid te worden onder de mensen. En dat geld voor ons ook nog steeds, ‘zijn’ woord en gedachtengoed, is als een leidraad, een weldaad voor de menselijke samenleving, het is een houvast op wereldschaal.
20:19
Op de avond van die eerste dag van de week waren de leerlingen bij elkaar. Hoewel de deur op slot was uit vrees voor de Joden, kwam Jezus. Ineens stond Hij in hun midden en zei: ‘Vrede!’ Na deze groet toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. Vreugde vervulde de leerlingen toen ze de Heer zagen. ‘Vrede’, zei Jezus nogmaals. ‘Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik jullie uit.’ Na deze woorden ademde Hij over hen. ‘Ontvang de heilige Geest’, zei Hij. ‘Als jullie iemand zijn zonden vergeven, dan zijn ze ook vergeven; als jullie ze niet vergeven, dan blijven ze behouden.’
Hij zei; ik zend jullie uit, in vrede, en de ‘geest’ zal jullie daarbij een hulp zijn. Die opdracht is ook duidelijk overgekomen, dat zij vredesapostelen zouden zijn. Dat geld toch ook voor ons mensen die ‘zijn’ geloof aanhangen. Het minst wat wij zouden kunnen doen, na een viering of bijeenkomst is; elkaar “vrede” wensen, en een goeie dag, of week, of een tijd, of een heel leven. Dat is een begin dat wij ‘kunnen’ doen, naast het vele dat op onze weg komt, waarin wij een ‘ander’ kunnen bijstaan, helpen, steunen in woord, gedachte of gebaar.
20:24
Tomas echter, een van de twaalf, ook Didymus genaamd, was er niet bij toen Jezus kwam. De andere leerlingen vertelden hem: ‘We hebben de Heer gezien.’ Maar hij zei: ‘Ik wil zijn handen zien, met de gaten van de spijkers erin; ik wil ze met mijn vingers voelen. Ik wil met mijn hand de opening in zijn zijde voelen. Anders geloof ik niet.’
20:26
Acht dagen later waren de leerlingen weer bijeen, en nu was Tomas erbij. Hoewel de deur op slot was, kwam Jezus. Ineens stond Hij in hun midden en zei: ‘Vrede!’ Vervolgens richtte Hij zich tot Tomas: ‘Kijk maar, hier zijn mijn handen; kom nu maar met je vinger. En kom met je hand om de opening in mijn zijde te voelen. Wees niet langer ongelovig, maar gelovig.’ Hierop zei Tomas: ‘Mijn Heer! Mijn God!’ Jezus zei: ‘Omdat je Me gezien hebt geloof je? Gelukkig zij die zonder gezien te hebben toch tot geloof komen.’
20:30
Nog veel andere tekenen heeft Jezus voor de ogen van zijn leerlingen verricht, die niet in dit boek zijn neergeschreven. Die welke u hier vindt, zijn neergeschreven opdat u zult geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leven zult bezitten in zijn naam.
Opdat wij zullen geloven in ‘zijn’ naam! Het is dan reëel te geloven, aan te nemen dat “geloof” werkt zoals Christus ons dat voorstelt. Ik denk dat dit zo is, “geloof” is een werkzame kracht, het is een kracht in de geest, niet tastbaar, niet meetbaar, wel werkbaar, omdat geest ‘een’ is met verstand, geheugen, bewustzijn. Geloof en geest werken samen. Als wij dan “geloven” in de naam van Christus, dan geloven wij in een “samen”, samen bidden wij, samen proberen we duidelijk te krijgen wat “universele liefde” is, en wat “liefde” is tussen mens en mens, tussen al wat leven is. Als wij in staat zouden zijn te leven zoals Christus ons dat voor stelt, dan worden wij levend boven de doden. Ik denk dat hier bedoeld wordt; voordat Christus verlichting kwam brengen, vierde het dierlijke nog de overhand in ‘mensheid’. Christus heeft ‘mensheid’ een stoot in de goede richting gegeven, wij dienen boven het dierlijke uit te stijgen, niet alleen als individu, maar “samen”.
21:1
Daarna heeft Jezus zich nog eens aan zijn leerlingen geopenbaard, bij het Meer van Tiberias. Dit geschiedde als volgt. Bij elkaar waren: Simon Petrus, Tomas die ook Didymus genoemd wordt, Natanaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee andere leerlingen. Simon Petrus zei tegen hen: ‘Ik ga vissen.’ ‘Dan gaan wij mee’, antwoordden ze. Ze gingen dus op weg en klommen aan boord, maar die nacht vingen ze niets.
Ze zouden vissers van mensen worden, en ze wilden vis gaan vangen, hadden ze het nog niet begrepen? … Het was de tijd nog niet, ze waren er nog niet klaar voor? Hebben wij het dan begrepen? Misschien is het na 2000 jaar christendom tijd geworden dat niet de priesters en de ambtsdragers de koers bepalen maar de ‘individuen’ die het licht zien, bepalen mede de richting van kerk-zijn, waarschijnlijk is het zo dat verlichting en natuurwetenschap ‘samen’ onze geest gaat besturen, verder in de ‘goede’ richting, naar het “Omega” zoals Teilhard dat zo mooi heeft beschreven.
21:4
Toen het intussen morgen was geworden, stond Jezus aan de oever, maar de leerlingen wisten niet dat het Jezus was. Hij* riep hun toe: ‘Vrienden, hebben jullie soms iets te eten?’ ‘Nee’, riepen ze terug. Werp dan het net uit, rechts van de boot,’ zei Hij, ‘daar zul je wel iets vinden.’ Ze wierpen het net uit, en er zat zo’n massa vis in dat ze niet meer bij machte waren het op te halen.
Doet denken aan; jullie zullen vissers van mensen worden, met de geest van Christus is die vangst groot geworden … maar of dat zo blijven zal? Als ‘de kerk’ zo doorgaat zoals dat in de afgelopen 50 jaar is gegaan, zal er niet veel van overblijven.
21:7
Daarop zei de leerling van wie Jezus hield tegen Petrus: ‘Het is de Heer.’ Nauwelijks had Simon Petrus gehoord ‘Het is de Heer’, of hij schortte zijn kiel op – het enige wat hij aan had – en sprong in het water, terwijl de andere leerlingen met de boot kwamen – ze waren niet ver meer uit de kust, slechts een tweehonderd el (100 meter)– en het net met de vissen achter zich aan sleepten. Toen ze aan land waren gestapt, zagen ze dat er een houtskoolvuur was aangelegd, met vis erop en brood ernaast. Jezus zei tegen hen: ‘Breng wat van de vis die jullie zojuist gevangen hebben.’
21:11
Simon Petrus ging dus weer aan boord en sleepte het net aan land. Het zat vol grote vissen, honderddrieënvijftig (9) stuks, en ondanks die enorme hoeveelheid scheurde het net niet. Daarna zei Jezus: ‘Kom nu en eet.’ Geen enkele leerling durfde Hem te vragen: ‘Wie bent U?’ Ze wisten nu dat het de Heer was. Toen nam Jezus het brood en gaf het hun, en zo ook de vis. Dit was de derde keer dat Jezus zich aan zijn leerlingen openbaarde sinds zijn opwekking uit de doden.
Het net scheurde niet, het draagveld van de komende christengemeenschappen wordt hier gesymboliseerd, de leerlingen voelden zich nog ontheemd door het heengaan van zijn leiderschap … maar zijn derde en laatste optreden heeft hun de moed gegeven door te gaan tegen alle tegenwerking in. Zo is het ook nu, we zullen doorgaan tegen alle verdrukking in; de ‘verdrukking’ van het ongeloof, de secularisatie, het opheffen van kerken en kloosters. Dat is geen teken van verval, maar van onverschilligheid, hardnekkig vasthouden aan verouderde leerstellingen, en verkeert beheer van de erfenis van Godheid.
21:15
Toen ze gegeten hadden vroeg Jezus aan Simon Petrus: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je Me lief, meer dan de anderen hier?’ ‘Ja, Heer,’ zei hij, ‘U weet dat ik van U houd.’ Daarop zei Jezus: ‘Zorg dan voor mijn kudde.’ Nogmaals vroeg Hij: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je Me lief?’ ‘Ja, Heer,’ zei hij, ‘U weet dat ik van U houd.’ Daarop zei Jezus: ‘Wees dan een herder voor mijn schapen.’ Nog een derde keer vroeg Hij: ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van Mij?’ Het deed Petrus pijn dat Hij hem voor de derde keer vroeg of hij van Hem hield, en hij zei: ‘Heer, U die alles weet, U beseft toch wel dat ik van U houd.’ Daarop zei Jezus: ‘Zorg dan voor mijn schapen. Waarachtig; Ik verzeker je: als jongeman deed je zelf je gordel om en je ging de weg die je zelf wilde; als je oud bent zul je je armen uitstrekken en je gordel laten omdoen, en je zult een weg gaan die je zelf niet wilt.’
Simon Petrus had Christus driemaal verloochend, daarom vroeg Christus drie maal, heb je me lief. De leerlingen waren volwassen mensen en konden doen waar ze voor kozen, maar Christus gaf te kennen dat ze van nu af door hem geleid zouden worden in de geest … zo voel ik dat ook, en wil me laten leiden door “zijn” geest, en de ‘geest’ van wijsheid van mensen.
Kennelijk maakt ook Christus onderscheid in de liefde tussen hem en zijn leerlingen, zo is het ook met ons, we kunnen elkaar niet allemaal op dezelfde wijze liefhebben, ieder mens bezit zo zijn eigen karakter en eigenaardigheden, aan ons wordt gevraagd daar zorgvuldig mee om te gaan. We mogen elkaar liefhebben in de christelijke betekenis; respect, eerlijk in de omgang, behoedzaam, respect voor elkaars privacy, de een met iets meer liefdescontact dan de ander, die verscheidenheid hoort bij de verschillen.!
21:19
Hiermee kondigde Hij aan door wat voor dood Petrus God zou verheerlijken. En na deze voorspelling zei Hij tegen hem: ‘Volg Mij.’
Petrus keek om en zag dat de leerling van wie Jezus hield, Jezus volgde. Het was de leerling die zich bij de maaltijd vertrouwelijk naar Hem had toegekeerd en gevraagd had: ‘Wie is het, Heer, die U zal overleveren?’ Met een blik op hem vroeg Petrus: ‘En hij dan, Heer?’ Jezus antwoordde: ‘Als Ik hem wil laten blijven tot aan mijn komst, wat gaat jou dat dan aan? Volg Me maar!’
21:23
Zo ontstond onder de broeders het gerucht dat die leerling niet zou sterven. In feite had Jezus niet gezegd: ‘Hij zal niet sterven’, maar alleen: ‘Als Ik hem wil laten blijven tot aan mijn komst, wat gaat jou dat dan aan?’
21:24
Deze leerling is het die getuigenis aflegt van dit alles en het ook heeft neergeschreven, en we zijn er zeker van dat zijn getuigenis betrouwbaar is. Er is nog veel meer dat Jezus gedaan heeft, maar als men het allemaal in bijzonderheden zou gaan optekenen, zou wellicht zelfs de wereld te klein zijn voor de boeken die men dan zou moeten schrijven.
Christus toont ons, door zijn ‘wonderbare’ macht en persoonlijkheid, (zijn wonderen en genezingen) ons mensen, wat ‘wilskracht in het goede’ betekent. En dat is wat mij drijft; niet dat mijn wilskracht in het goede wonderen kan verrichten, maar wilskracht en geloof kunnen goed samengaan, deze combinatie kan de belofte van Christus waarmaken in het leven van “nu”.
Nijmegen
Van t Hoffplantsoen 39
2012-07-24
Het Onze vader In het aangezicht van de dood.
Het Onze Vader.
Op dit absolute hoogtepunt van mijn bestaan waarop ik nu ben gekomen, verliezen veel woorden hun zin en waarde. Ik kan ze niet eens meer aanhoren. Dat ligt allemaal zover daar beneden. Ik zit hier boven op mijn rotspunt, en wacht ... totdat iemand mij naar beneden stoot.
Tot de woorden die hier op de top hun geldigheid behouden, en opnieuw hun zin onthullen, behoren de woorden van de oude gebeden. Zoals de Heer ons die geleerd heeft.
Onze vader die in de hemel zijt ...
De dialoog met de mens hoort bij de mens, opdat hij/zij zich opent en tot zichzelf komt. Maar dan meer nog de dialoog met het absolute (het Om Tat Sat). Daarom is het nog niet voldoende om een idee of ideaal van een ander leven te hebben. De Persoonlijke God is de God van het leven. Pas in de dialoog met Hèm komt de mens pas echt tot leven. Hier leert de mens de voornaamste voorwaarden van het leven kennen: aanbidding, eerbied, liefde en vertrouwen. Alles wat in het leven beneden het peil van deze dialoog blijft, al is het nog zo een vurig, ernstig en vertrouwd gebeuren, het is onaf en op den duur onmenselijk.
De aanbidding is voor de mens de weg om tot zich-zelf te komen.
Uw Naam worde geheiligd (YHshVH).
Mens en mensheid gaan verloren als niet in hun midden, in het tastbare bestaan, een onaantastbare waarde, een onkwetsbaar goed staat (drager of matrix). De ‘mensheid’ is altijd al op de noodzaak ingesteld iets te moeten of willen heiligen. En wanneer steeds dat centrum verdrongen wordt, komt er iets voor in de plaats, iets anders, iets onechts, dat daarvoor in de plaats ‘heiliging’ opeist (mens, dogma’s en techniek). We komen juist nu uit een moorddadig zelfmoordconflict (oorlog en het derde rijk)), met een zelf-made-centrum (ieder voor zich en God voor ons allen. Deze surrogaat waarden zijn echter veel absoluter en onverbiddelijker dan die van een levende God.
Deze mensen weten niets van de voornaamheid van “het kunnen” wachten, en van de “vrije verwerving” en van het “genadevol appèl” van de zaligmakende ontmoeting met Hèm de levende God. Zij, kennen alleen: eisen, dwang, macht, bedreiging en vernietiging. Wee hem die anders is!
Ik ben lang genoeg nummer geweest om te weten wat een leven zonder naam betekent. Maar zolang het leven (mensheid) zelfs de naam niet meer weet, en niet meer eert, zolang zullen mensen en dingen steeds meer hun naam verliezen (JHVH). In deze wrede naamloosheid van nummer zijn zal de mensheid (gemeenschapsorde) in chaos geraken.
Het leven is als een fijnnervig blad, alles hangt met alles samen. Sedert dat de “Naam Van God” niet meer de eerste naam van het leven, van het land, en van de mensen is, heeft alles wat waardevol om naar te streven is, zijn naam en diepe betekenis verloren.
Het is onder de valse en misleidende naam van een vreemde heerschappij gekomen. Sindsdien geld het cliché, het etiket, het uniform, het slagwoord en de massa. Wee hem die een eigen gezicht heeft, een persoonlijk woord, een eigen naam.
Uw Rijk Kome .....(het Omega).
Dat de mens in Gods genade leeft en de wereld in Gods orde, dàt is het Rijk Gods. De overwinning op de nood naar menselijke rijkdom, door de rijkdom van God, het openbreken van de menselijke grens door de kracht van God is het Rijkdom Gods ...... (opstijgen).
Dit gebeurt door mensen, in mensen, met mensen. Het is de stille genade die aanspoort tot woord en daad. En bestaat ook als werk en orde. Om alles wat ons vandaag ontbreekt aan eerbied, daarvoor bidden wij in dit gebed.
De in het lichaam opgesloten mens, de mens zonder humaniteit, en zonder binding met de natuur, is als een schepsel zonder genade. En zijn weg door de menselijke wereld is altijd genadeloos en onbarmhartig. Op den duur werken deze machten en krachten vernietigend voor zichzelf en anderen. Ondanks alle Prometheus achtige kreten, kan hij niet tegen problemen, opgaven en de dingen op. Dit hier dan ook is dè sleutelkennis tot de geschiedenis van de laatste perioden, waarin het niet gelukt is, ook maar èèn van de meest urgente en actuele opgaven/problemen tot een goed einde te brengen. Als de mens er al niet toe kan komen voor God te kiezen, dan zou hij toch minstens open en aanspreekbaar moeten zijn voor de invloed van God.
Dit gebed van het Onze Vader eist van ons allen een bekering, en een op zijn minst zich als mens kleiner maken. En ook een bereid zijn om tot een revolutie te komen op wereldschaal, een sociale omwenteling op dreef brengen en in stand houden, opdat er orde mag komen. Orde stelt de mens namelijk in staat, menswaardig en dus open en beschikbaar voor God te leven. Het vroomste gebed kan tot Godslastering leiden, als dit gebed gebeurt met toelating of bevordering van toestanden, die de mens krenken, vernietigen of doden (afkeren van gezond leven), en hem daardoor ongeschikt maken om God te vinden. De geestelijke, zedelijke en religieuze vermogens laat hij dan wegkwijnen.
Dit gebed wil iets groots van ons, ja uiteindelijk van God zelf, het legt de mensen een grote zelfverantwoordelijkheid op. Of het werkelijk gaat om bidden alleen, of om vroom gepraat, hangt af van de vraag of hij/zij die verantwoordelijkheid zelf wil opnemen en waar maakt.
Uw wil geschiedde, zowel in de hemel als op Aarde ....
Dit is het gebed van de mens en zijn vrijheid. Op het eerste gehoor klinkt het niet zo, maar toch is het zo, want de mens is een balling.
Iedere poging deze ballingschap op te heffen, te negeren of te doorbreken, leidt tot de ondergang van de mens zelf. God hoort bij de definitie “mens” (de mens is van Hem afhankelijk). Ieder ander afhankelijk bestaan wordt hem noodlottig. De binding met God betekent binding met Gods orde, dat een afglans van Zijn wezen is, en een met Gods vrijheid en geheimzinnige grootheid. Dit is een realiteit waar de mens rekening mee dient te houden, plus het onverbiddelijke gegeven dat hij mens is en mens zal blijven.
Schenk ons heden ons dagelijkse brood ....
Zorg, en gebed om brood hoort bij de mens, we kunnen van brood iets heiligs, en van onze buik een afgod maken. Men moet eerst beseft hebben hoe het is als een stuk brood onverwachts als genade uit de hemel komt vallen. Men moet de invloed van honger gevoeld hebben op ieder facet van het leven, in gevangenschap bijvoorbeeld, om de eerbied voor het brood en de zorg om een boterham weer te leren bevatten.
Zolang mensen honger lijden en het dagelijkse brood voor hen iets onwaarschijnlijks blijft, zolang zullen wij aan dèze mensen het rijk Gods tevergeefs prediken. Zo was en is het brood een van de grootste machtsmiddelen op aarde. En het is heel belangrijk dat de juiste mensen er in slagen, de zorg voor het brood op zich te nemen, en de distributie te leiden. Die zorg moet echter steeds de zorg voor het brood inhouden, ter meerdere eer en glorie van de mens, anders loopt de mens dood op aarde.
Die mens moet weten .....
Hoe overvloedig en veilig ons brood ook is gesteld, het wordt iedere dag gegeven uit de “eeuwige handen” . De dingen moeten doorzichtig blijven tot hun laatste samenhang, anders worden die zaken vals en gevaarlijk. Brood is belangrijk, vrijheid is belangrijker. Doch het belangrijkste is de onafgebroken trouw en de eerlijke aanbidding tot God en het leven, vanuit een innerlijke persoonlijke waarheid.
En vergeef ons onze zonden, zodat ook wij anderen hun schulden vergeven ....
De schuld is een persoonlijk verstrengeld zijn, maar ook als een persoonlijk falen, en het zich persoonlijk verantwoord voelen voor die schuld. Dit is te zeer verdwenen uit het bewustzijn van de westerling (schuldbesef).
Maar dit bedoel ik juist als ik spreek over de schuld die bij ons dagelijks leven hoort. Dat wij ons schuldig voelen, ieder moment van de dag, doordat wij ongewild of niet falen en tekort schieten (het reële zondebesef). Omdat wij schuldig zijn zoals in deze “bepaalde” tijd, op dit historisch moment in de wereldgeschiedenis (1940/45), en laten gebeuren wat gebeurt. (Ook nu in 1999 met kernenergie en voedsel tekorten, met 6 miljard mensen). Er bestaat een persoonlijke aansprakelijkheid tot God, maar ook een gemeenschappelijke aansprakelijkheid naar elkaar. Ons geslacht is een schuldig geslacht, in heel grote mate schuldig, dit geslacht heeft mensen nodig die voor God gaan staan vanwege deze persoonlijke schuld.
En leidt ons, weg van de bekoring ....
In onze “veilige tijd” dringt het actuele van dit gebed niet helemaal tot ons door, omdat het niet van dit moment is. Totdat we ons plotseling realiseren dat die “veilige” tijd ineens voorbij is, en we helemaal niet meer weten van welke kanten de stormen tegelijk zijn losgebroken. Zoals ..... de weg naar mijn rotspunt hierboven, door vele uren van zwakheid en nood liep hij. Uren van onmacht en twijfel, en geen uitweg meer weten. O.. hoe kunnen de dingen hun ware contouren verliezen, en plotseling in een andere samenhang gaan verschijnen. In het uur van de verzoeking wordt niemand gespaard !
Opdat wij met Uw hulp onszelf verlossen van boze daden ....
De mens moet leren ... het kwade te onderkennen ... Overal waar de dingen omzichzelf draaien, waar de kleinerende macht, zichzelf aanbidt, waar het leven krachtens zij recht op een eigen weg zich persoonlijk op een eigenzinnig voetstuk plaatsen wil, daar is geen opbouw maar afbraak.
Hier, moet de mens duidelijker leren zien. Hij moet behoedzaam en vastbesloten zijn en op de knieën gaan, en bidden. En nog eens bidden. Want dat is in de voorafgaande jaren aan deze oorlog te weinig gebeurd.
Amen.
Door: Alfred Delp (Pater)
Geschreven tussen zijn veroordeling en terechtstelling. Gestorven op 2-2-1945. In de gevangenis in Tegel.
Uit ‘Stimmen der zeit. nr 139 - 1946/47 Velp 28-02-1993
Nijmegen
2012-05-24