Lied van de Ziel
Brieven van Juan aan de karmelietessen te Beas
Brief nr 20 [blz 97]
Aan: de Ongeschoeide karmelietessen te Beas; vanuit Malaga, 19 November 1586]
Uitleg:
Beas betekent voor St-Jan een stuk van zijn leven.
Van niemand heeft hij waarschijnlijk zo intens gehouden als van de karmelietessen van Beas. De zusters van Beas hebben hem tot schrijven aangezet. In de instructies die hij wekelijks voor hen schreef, vond hij de aanzet voor zijn latere werken. Maar wat hij zei was nog mooier dan hij schreef, getuigd een van hen, Bruno ocd. Vanaf Calvario legde hij iedere zaterdag de lange weg af, drie uur gaans, over weerbarstige heuvels en langs nauwe paadjes. Ook gedurende de strenge winters van 1578/1579 laat hij geen enkele week verstek gaan.
Hier .. kon hij zijn werkelijke rijkdom kwijt; hier inspireerde hem de sympathie van de zusters tot méér. Voor hén tekent hij De Berg der Volmaaktheid, die korte schets van zijn leer die alle dertien zusters in hun brevier hebben liggen.
Hier leidde hij Anna van Jezus, die later naar Brussel zal komen om de hervormde Karmel in de Lage Landen te helpen vestigen. Over haar zij Bañez voor zijn gehoor aan de universiteit te Salamanca, dat zij de levende bevestiging was van zijn "De Auxiliis. "Even heilig als Theresia maar méér geest zij Lous de Leon van haar. In Medina de Del Campo, de geboorteplaats van Anna, heeft St Jan haar mogelijk nog gekend als klein meisje; zij is drie jaar jonger dan hij. Zij is nu dertig jaar en stelt zich onder zijn leiding. Aan haar zal hij zijn Geestelijk Hooglied opdragen. Zij is de grote steun voor de paters. Sint-Jans leer over de Donkere Nacht zal zij straks nog goed kunnen gebruiken als zij Theresia's karmel over de Picos de Europe brengt; naar Dijon, naar Parijs.
Hier vindt hij ook Magdalena, de toekomstige priorin van Córdoba, het nichtje van Rodrigues, de beroemde Jezuïet. De zingende Francisca die men te zwak vindt voor het strenge leven in de hervormde karmel, doch die onder zijn leiding uitgroeit tot een grote karmelietes.
En Maria die er trots op is zo'n geestelijke vader te hebben. Hier kan men hem alles vragen, zelfs over hoe hij die gedichten toch kan schrijven: "soms geeft God mij de woorden in" soms moet ik ze zelf zoeken.
Beas zal hij dus nooit vergeten. Hier vond hij de menselijke sympathie die inspireert, en de vrucht die een vreugde is voor de Meester. Maar die achting is wederkerig. Als hij er dan een maand kan blijven dan is de vreugde algemeen; anderzijds klagen zij als ze lange tijd niets van hem vernemen. Dan kan hij met een gerust hart zeggen; doet als lammeren "herkauwt wat ik u als voedsel hebt gegeven".
Die van Beas zullen volmondig Moeder Theresia bijvallen als zij in december 1578 aan Anna van Jezus schrijft: Ik verzeker u: het was een uitnemende gunst pater Joannes van het Kruis hier te hebben. Hij is een pater recht naar miijn hart en is degene die mij door het woord het meest heeft goedgedaan ... Bij hem vindt men grote ervaring, samen met een diepe wetenschap ... Bij hem kan men altijd terecht.
Geen wonder dat brief nr 20 zo gericht is aan alle zusters van Beas. Hij kent ze allen bij hun naam en heeft ze allen lief. Vandaar: een gemeenschappelijke brief wordt nog bewaard in de parochiekerk, de vroegere karmelkerk van Pastrana. Zie; Bruno, t.a.p.hoofdst 14:Maitre et Pere, blz 219-244:
Jezus zij in uw ziel, mijn dochters!
Denkt ge dat ik u uit het oog verlies, omdat ge niet zo veel van mij hoort? Denkt ge dat ik niet blijf toezien, met hoeveel gemak ge heilig kunt worden en hoe ge onder grote vreugde en veilig beschermd voorgaat te genieten van de beminde Bruidegom? Wel, ik zal naar ginds komen, en ge zult zien dat ik u niet vergeten ben. Wij zullen dan zien de rijkdommen die gij gewonnen hebt in de zuivere liefde en op de paden van het eeuwige leven. Alsmede de heerlijke schreden die naar Christus leiden. Zijn bruiden vormen zijn genot en zijn kroon. Deze kroon hoeft niet over de grond te rollen, maar verdient dat Engelen en Serafijnen hem in handen nemen en vol eerbied en achting op het hoofd van hun Heer plaatsen.
Als het hart laag over de grond voortrolt, rolt de kroon ook over de vloer, en iedere platvoerse interesse geeft die kroon dan een trap. Maar wanneer de mens "zijn hart omhoog heft", zoals David zegt, dan is God verheugt. Dit omhoog gegeven hart van zijn bruid, is als de kroon, .. waarmee zij hem kroonden op de dag van de vreugde zijns harten ...[Hoogl 3:11]. = In zo'n hart vindt Hij zijn vreugde, als Hij met de kinderen der mensen is = Dit bronwater van innerlijke vreugde ontspringt niet uit de aarde, naar de hemel gericht moet men de mond openhouden, de mond van het verlangen, moet leeg zijn van al het andere. Aldus mag de mond van de begeerte niet voor een deel gevuld worden of gesloten met een mondvol van iets dat anders smaakt, dit opdat hij goed leeg zou zijn en wagenwijd open kan staan naar Hem die zegt: "Sper uw mond wijd open en Ik zal hem vullen"[Ps, 80:11].
Wie smaak zoekt in iets anders blijft bijgevolg niet zo leeg, dat God hem zou kunnen vullen met zijn onuitsprekelijke vreugde. Zo iemand gaat uiteindelijk van God weg, zoals hij naar Hem toegekomen is, omdat hij zijn handen nog vol had en niet kon aannemen wat God hem gaf. God bevrijde ons, van zulke slecht gevulde handen, die verhinderen dat wij deze zoete en heerlijke vrijheid in ontvangst kunnen nemen.
Dient God, mijn dochters, mijn beminden in Christus. Volgt zijn voetstappen van versterving in alle geduld. In volkomen stilte, vol van verlangen naar lijden. Weest geselaarsters van de voldoeningen. Versterft u, als er misschien nog iets in u moet versterven dat de innerlijke opstanding van de geest bij u in de weg staat.
Hij moge in uw ziel blijven. Amen
Uit Malaga, 18 November 1586 Uw dienaar fr. Joannes van het Kruis.
Brief 22.
Aan de ongeschoeide Karmelietessen te Beas, vanuit Granada, 23 November 1587:
Aan Anna van Jezus en alle ongeschoeide Karmelietessen van het klooster te Beas.
Jezus Maria mogen in uw ziel aanwezig zijn, mijn dochters in Christus! In uw brief heb ik veel troost gevonden. Onze Heer moge het u vergelden. Dat ik u niet eerder heb geschreven moet u niet toeschrijven aan onwil. Ik wens immers niets liever dan uw hoogste goed. Ik dacht echter dat er al genoeg iets goeds gezegd en geschreven was dat in de praktijk gebracht kon worden.
Wanneer er ergens een tekort aan is, - zo er al aan iets tekort is - dan is het schrijven en spreken niet van belang, gewoonlijk is dit immers voldoende voorhanden, doch wel het zwijgen en praktijk. Bovendien: spreken verstrooit, maar zwijgen en bezig zijn schenken ingekeerd zijn en kracht aan de geest. Zo gauw dus iemand wat hem tot zijn nut heeft gezegd begrijpt, zijn niet meer woorden nodig, om nog meer te horen of te spreken. Hij moet het maar naar waarachtigheid in praktijk brengen: stil en vol zorg, nederig en vol liefde, en met minder achting voor zichzelf. Hij moet niet onmiddellijk naar iets nieuws zoeken. Want dat dient alleen maar om aan het verlangen naar uiterlijke dingen te voldoen. Hij laat anders de geest verzwakt en leeg achter zonder de innerlijke kracht van de deugd. Want zo komt het dat iemand noch van het een nog van het ander voordeel heeft. Het vergaat hem als iemand die eet voordat het vorige eten is verteerd. De natuurlijke verteringsenergie moet immers bezig zijn met zowel het een als het ander te verwerken, en heeft zodoende niet de kracht om al het eten om te zetten in blijvende substantie: hieruit komt dan weer ziekte voort.
Het is allernoodzakelijkst mijn dochters; te weten hoe wij het lichaam van onze geest kunnen ontrukken aan de duivel van hebzucht en eigen zinnelijkheid. Als dat immers niet het geval is dan zullen wij al gauw ondervinden dat wij ver verwijderd zijn van Christus deugden. Dan zullen onze ogen open gaan en zien dat onze inspanning en activiteit averechts resultaat oplevert. In de mening dat onze lamp brand zullen wij ontdekken dat zij uit is. Ons blazen waarmee wij dachten de vlam aan te wakkeren, was misschien meer geëigend om hem juist te doven. Om dit te voorkomen en de geest te handhaven, is er zoals ik heb gezegd, geen beter middel dan lijden, werken en zwijgen: en bovendien de zinnen afsluiten door zich te laten trekken naarde eenzaamheid. Die eenzaamheid moet men in de praktijk brengen, en ieder schepsel vergeten, en alles wat er gebeurd, zelfs al zou de wereld vergaan. Wat er ook gebeurd, iets goeds of verkeerd, u dient te blijven zorgen voor rust van uw hart die voortkomt uit het innerlijk van de liefde. Hiermee kunt gij het uithouden bij het alles wat zich bij u aandient. De "volmaaktheid" immers is van zo groot groot belang, en het genieten van de geest is zo aller- kostbaarst, dat het God moge behagen dat alles wat wij doorstaan genoeg is om de volmaaktheid te krijgen.
Het is toch duidelijk dochters; een ziel die er op uit is te te spreken en te converseren, is weinig uit op God.
Als zij het dan een keer is, dan zal zij onmiddellijk krachtig naar binnen worden getrokken om iedere conversatie te ontvluchten. God zou immers liever een ziel genoegen scheppen, dan een of ander schepsel, hoe verheven dat schepsel ook is, en hoe zeer het dit ook van pas komt.
Ik beveel me aan in de gebeden van UEerwaarden. Al is mijn liefde nog zo gering, weest toch er van overtuigd; zij is zo geconcentreerd op u allemaal dat ik u niet vergeet. Ik ben u zoveel verschuldigd in onze Heer. Hij zij met ons allemaal. Amen.
Granada 22 November 1587 fr Joannes van het Kruis.
Brief 26 en 27.
Aan dona Juana de Pedraza te Granada, vanuit Segovia, eind 1588 of begin 1589.
Naast Ana de Penalosa en dona Bernardina de Robles, is deze dona Juana de Pedraza een van de vele leken van wie ons bekend is dat zij geestelijke leiding zochten bij St Juan van het Kruis. Ook brief 27 en 35 zijn aan haar gericht. Behalve die ene keer dat ze een door de duivel bezeten vrouw bij hem brach, heeft zij hem niets dan vreugde bezorgd. Bij haar droeg zijn leer overvloedige vrucht. Men staat versteld over welke hoge eisen hij aan deze dame durft te stellen. Juana was waarschijnlijk een zus of nicht van de aartsdiaken aan de Cathedraal van Granada: zij woonde in ieder geval bij hem in, met Ana de Penalosa was zij bevriend. Het bestaan van brief nr 26 is af te leiden in brief 27, waar Sint Juan een toespeling maakt. De brief zelf is verloren gegaan.
Brief 27.
Aan dona Juana de Pedraza te Granada, vanuit Segovia op 28 Januari 1589.
De overbrenger van deze brief, Juan Evangelista [wel te onderscheiden van Diego Evangelista, de man met de Inquisiti-mentaliteit, zie blz 84] is een van de trouwste vrienden van Sint Juan. In 1582 had hij uit handen van Sint Juan het habijt van de Karmel aangenomen. Hij is dan ook steeds te vinden in de nabijheid van Sint Juan, hij was zijn vertrouweling en secretaris. Het origineel van deze brief wordt bewaard bij de ongeschoeide karmelietessen te Concessa [Italie].
Jezus zij in uw ziel!
Enkele dagen geleden heb ik u, via Pater fr Juan, een antwoord geschreven op uw laatste brief. Deze werd even hoog op prijs gesteld als hij verwacht werd.In die brief schreef ik u mijn inziens, nú al uw brieven in mijn bezit te hebben. Ik schreef u ook hoe ik al uw tegenslagen, wederwaardigheden en met heel uw eenzaamheid mee voel. Doordat u ze verzwijgt verneem ik ze beter in mijn binnenste dan dat de pen ze kan beschrijven. Het lijken wel mokerslagen en stompen in mijn binnenste, dat mij aanzet tot méér liefde. Deze roepen in mijn geest méér gebed en meer verzuchtingen wakker tot God opdat Hij in vervulling laat gaan wat mijn ziel vraagt voor u. Ik heb u reeds gezecht, dat het niet nodig is ..... doe maar wat u is opgedragen. Als men u dit belet, gehoorzaam dan, maar warschuw mij: God zal er op de beste wijze in voorzien. God heeft zorg voor de aangelegenheden van hen die wel van Hem houden zonder dat deze er zelf voor bezorgd over hoeven te zijn.
Wat de ziel betreft:
Het beste om op de veilige weg te blijven is zich aan niets te hechten en ook nergens naar te verlangen. Maar zich waarachtig en totaal hechten aan wie u leidt, is goed. Als het anders was zou dit gelijk staan als geen geestelijke leidsman willen. En als één voldoende is, en als het degene is die bij u past, dan doen alle anderen niet meer zo ter zake, of ze troebleren u alleen maar.
Dat de ziel zich dus aan niets hechte. Immers, als men maar niets te kort schiet in het bidden, dan zal God blijven zorgen voor zijn eigendom. De ziel behoort dan aan geen ander toe en moet ook aan niemand anders toebehoren. Ik merk dit aan mij zelf, hoe meer de zaken van mij zijn, des te meer zijn mijn ziel en hart er mee bezig, en bovendien ook nog mijn zorg. Wát men lief heeft wordt één met degene die het liefheeft. Zo doet God ook met wie Hém liefheeft. Men kan dit dus niet vergeten zonder zijn eigen ziel te vergeten. Maar toch vergeet men zijn ziel omwille van de beminde! Men leeft immers meer in de beminde dan in zichzelf.
Wat is God toch een God van de Liefde!
En hoezeer is Hij Heer, welk een rijkdommen schenkt God aan iemand die niemand anders bemind dan God. Aan zo iemand geeft Gij God U zelf en uit liefde wordt Gij één met hem. Zo geeft Ge de ziel te savoureren en te beminnen wat zij het meest in U liefheeft. En zij vaart er wél bij! Maar omdat het passend is dat het ons niet ontbreekt tot aan de dood uit liefde toe, daarom verordent Hij het zo, dat ons lijden ligt in wat wij het meest liefhebben. Dit doet Hij zo opdat onze offers groter zouden zijn en wijzelf meer waard. Maar dit duurt slechts kort. Dit gaat niet verder dan het opheffen van het mes. Zoals bij Isaac die blijft leven. Mét de belofte van een veelvuldig nageslacht [vlg. Genesis 12: 10-19]!
Geduld, mijn dochter, is noodzakelijk in deze toestand van armoede. Dit heeft tot voordeel dat wij op de juiste wijze weg gaan uit ons land, om binnen te gaan in het leven. Dit is ... van leven. Op het ogenblik weet ik nog niet wanneer ik zal weggaan. Ik maak het goed, hoewel mijn ziel ten zeerste achter raakt. Bevelen jullie me maar aan bij God. De brieven kunt u meegeven aan fr Juan of aan de zusters. Maar doe dit iets vaker als het mogelijk is. En als de brieven niet te kort zijn is het nog beter.
Segovia. 28 januari 1589. fr Juan van het kruis.