Vorige Pagina

LEVENDE VLAM VAN LIEFDE

 

“Levende vlam van liefde” 4 Strofen die de ziel, dicht in een toestand van innige vereniging met God brengen, de zielsgeliefde Bruidegom.

 

O laaie Vlam van liefde,

     O Gij die teder wondlekt

    mijn ziel in 't allerdiepste van haar midden!

    Nu Gij niet meer doet huiv'ren,

    voleind nu, als 't Uw wil is,

    en scheur de sluier van dit zoete treffen.

 

     O zoet en helend schroeien!

    O heerlijke verwonding!

    O zachte hand! O licht en fijn beroeren,

    dat smaakt naar eeuwig leven

    en alle schuld vereffent:

    Dodend hebt Gij de dood verruild voor leven!

 

     O vuur, gelijk aan lampen!

    bij welker glanzend schijnen

    de afgronddiepte krochten van de zinnen,

    dat donker eerst en blind was,

    met ongekende schoonheid, daar

    aan hun Beminde licht en warmte geven.

 

     Hoe zacht en hoe vol liefde

    ontwaakt Gij in mijn boezem,

    waar Gij in het geheim, alleen, verblijf houdt;

    en door uw heerlijk ademen,

    vol welzijn en vol luister,

    wekt Gij, hoe teder en hoe fijn, mijn liefde! 

 

LEVENDE VLAM VAN LIEFDE (UITLEG)

“Een mystiek werk”

MET VERKLARENDE TEKST PER STROFE.

Strofe 1. blz. 973

O Laaie vlam van Liefde …

De ziel voelt zich reeds ontvlamd in de vereniging met God, en haar verhemelte is al geheel overspoeld door heerlijkheid en liefde.

Zij voelt dat zij tot in het diepst van haar substantie overloopt van niets minder dan stromen van heerlijkheid en een overvloed aan geneugten. Zij bemerkt dat uit haar binnenste stromen van levend water vloeien, waarvan de zoon van God gezegd heeft (Jo. 7:38) dat zij in zulke zielen zal ontspringen. Daar zij zo krachtig in ‘Liefde’ is omgevormd, en zo hecht door ‘Liefde’ in bezit is genomen en met zo kostbare schatten van gunsten en deugden gesierd is, meent de ziel de ‘gelukzaligheid’ zo nabij te zijn dat alleen nog maar een dunne sluier haar daarvan afhoud.

          Zij ziet dat die tedere liefdesvlam die in haar brandt, telkens als zij in haar doordringt, haar als het ware verheerlijkt met een zoete en krachtige heerlijkheid. Telkens als die ‘liefdesvlam’ haar in zich opneemt en verteert, meent zij dat hij haar het eeuwige liefdeleven zal geven.

Zij heeft de indruk dat er niet veel voor nodig is om haar sterfelijk leven te doen verschuren. Vol verlangen zegt zij daarom tot de Vlam; (die van heiligende Geest is) dat Hij door deze zoete ontmoeting toch haar sterfelijke leven af zal breken, dat Hij haar toch ten volle zou meedelen wat Hij haar telkens ‘schijnt’ te schenken als Hij haar ontmoet, namelijk hun ongedeelde en volmaakte vereniging.

 

Strofe 2. blz. 995

 O zoet en helend schroeien …

In deze strofe geeft de ziel te verstaan, hoe juist, de drie personen van de Allerheiligste drie-eenheid, de Vader (liefde), de Zoon (hoop), en de Heiligende Geest (geloof), dit Goddelijk werk van ‘vereniging,  in haar tot stand gaat brengen. Daarin zijn de ‘hand’, het ‘schroeien’ en het ‘beroeren’ in wezen een en hetzelfde.

          Zij noemt ‘Hen’ zo; die Heilige Drie-eenheid, omdat die namen bij ieder van Hen goed passen vanwege de uitwerking ervan. Het schroeien is de invloed van de Heilige Geest, de hand is de zorgzaamheid van de Vader, het beroeren is de ‘wijsheid’ van de Zoon. Zo verheerlijkt de ziel hier de Vader, de Zoon en de H. Geest. Gunsten die zij daardoor verkrijgt zijn:

-      eerste gunst die zij verkrijgt is een heerlijke verwonding

-      tweede gunst is de smaak van het eeuwige leven

-      derde gunst bestaat uit het gegeven dat Hij haar in zich omvormt

-      dodend heeft die ‘Almachtige Liefde’ haar omgevormd (vrijgemaakt) gedood (onthecht) voor het ware leven.

 

Strofe 3. blz. 1016

 O vuur, gelijk aan lampen …

 God, of “DatWatGodIs”, ‘dat Liefde is’, moge zich hier verwaardigen ‘zijn’ gunst te verlenen. Deze is zeer wel nodig om deze diepzinnige strofe te kunnen uitleggen. Wie ze leest, moet goed opletten; want als zij er geen ervaring mee heeft, zullen ze hen wel misschien min of meer halfslachtig voorkomen. Zo ook zal ze voor iemand die ervaring heeft juist wel helder en genotvol zijn.

          In deze strofe prijst de ziel haar Bruidegom en bedankt zij ‘Hem’ voor de grote weldaden die zij “door de vereniging met Hem” ontvangt. Door die ‘vereniging’ ontvangt zij talrijke verheven mededelingen over Hem zelf. Door deze ‘liefde mededelingen’ worden haar vermogens in de zintuiglijkheid van de ziel verlicht en in liefde ontstoken.     

Vroeger bevonden zij zich; ‘haar vermogens’ in een toestand van verduistering of verblinding. Verlicht zoals ze ‘nu’ in werkelijkheid zijn, kunnen ze de ziel  helpen in brandende liefde, licht en liefde terug te ‘geven’ aan Hem die hen deed verlichten en ontvlammen. Een ware minnaar is immers pas tevreden, wanneer al wat in hem/haar is, gegeven kan worden, aan haar/hem die hij/zij bemind. Hierover verheugt de ziel zich nu, door de schittering van deze liefdesvonken. En kan zij glanzen voor het oog van haar Beminde, en Hem totaal liefhebben.

 

Strofe 4. blz. 1062

 Hoe zacht en hoe vol van liefde …

 De ziel wendt zich hier vol liefde naar haar Bruidegom. Zij prijst Hem hoog, en dankt Hem voor de twee wonderbaarlijke uitwerkingen, die Hij soms door de vereniging tot stand brengt; het ontwaken en het wederzijds ademen.

          De eerste uitwerking is het ontwaken van ‘Universele Liefde’ in de ziel; de wijze waarop dit gebeurd is met ‘zachtheid’ en ‘kracht in liefde’.

          De tweede uitwerking is; het ‘ademen’ van ‘Liefde’ in de ziel; de wijze waarop is vol weldaden en heerlijkheid, die Hij door dit ademen meedeelt. Het resultaat is dat de ziel overstroomt, en zeer innig en teder in liefde ontstoken wordt.

Zij antwoordt door te zeggen; O Woord dat tot mij is gekomen als Bruidegom/‘Universele Liefde’, tot in het diepste midden/punt van mijn ziel, tot aan de meest zuivere en innerlijke kern, waar Gij alleen als een Goddelijk scheppende aanwezigheid verblijft, niet enkel als in Uw eigen huis, maar ook als in het binnenste van mijn eigen kern, heel intiem en nauw verenigd.

 De ziel gebruikt hierbij het beeld van iemand die uit een slaap ontwaakt. En zo ervaart zij het ook werkelijk; en daarmee kan zij het doorgeven aan anderen.

 Einde van deze voordracht.

 

Uit de Mystieke Werken van Jan van 't Kruis - Uit het spaans vertaald door Jan Peters O.C.D. en J.A. Jacobs. CARMELITANA Burgstraat 46 Gent 1980 (derde druk).