vorige pagina

 

 s-Hertogenbosch

 

Beeld St. Jan de Evangelist

Het beeld van St. Jan de Evangelist, de patroonheilige van de stad 's-Hertogenbosch, was een geschenk van de ondernemers van 's-Hertogenbosch bij het afscheid van burgemeester H.J.M. Loeff, burgemeester van 1945 tot 1960.

Beeldhouwer Mari Andriessen plaatste een adelaar achter het hoofd van de evangelist als symbool voor de vlucht van de gedachte en daarmee de ondernemersgeest in de stad.

Op het voetstuk staat een gedicht van professor L.C. Michels (1887-1984) gebeiteld:

 

De vogel van Sint-Jan, ter vlucht gereed,

verbeeld de verten die de ziener schouwt; In hem de stad, die naar haar toekomst bouwt, wetende haar taak, werkende aan wat zij weet.

 

Aan Mr. H.J.M. Loeff, burgemeester 1945-1960.

De burgers van 's-Hertogenbosch

 

Het monument werd in brons gegoten bij Binder & Schmidt en in 1964 onthuld op het naar de burgemeester genoemd Burgemeester Loeffplein. Na de onthulling droeg hij het beeld over aan de gemeente. In verband met plannen voor een parkeergarage verhuisde het beeld naar de Parade naast de Sint-Janskathedraal.

 

 

 

 

Johannes' Persoon
Wie was Johannes? Vanaf de vroegste kerkgeschiedenis is daar onduidelijkheid over. Er was in ieder geval een apostel die zo heette. Dat blijkt uit de evangelies van Matteus, Markus en Lukas. We moeten hem onderscheiden van zijn naamgenoot de Doper; over zijn dood wordt nog verteld in diezelfde evangelies.

Er staan in het Nieuwe Testament vijf geschriften op naam van Johannes: het vierde evangelie, 3 brieven en het afsluitende boek van de Openbaring, ook Apokalyps genoemd. Zijn alle vijf die boeken van een en dezelfde schrijver? En is dat dan de apostel Johannes? Onduidelijk.

Zoveel is zeker, dat het vierde evangelie en de drie brieven van Johannes eenzelfde stijl en woordkeus vertonen, hoewel ook daar de geleerden niet eensluidend zijn in hun oordeel. Openbaring wijkt aanzienlijk af. Wellicht is dat boek van een andere Johannes?

De Johannes van de tweede en de derde brief stelt zich telkens voor als 'presbyter', 'oudste' of 'priester'. Hij zou een leerling uit de kring van Jezus geweest zijn, maar niet dezelfde als de apostel. Dat zou betekenen dat de brieven en het evangelie (die immers eenzelfde stijl vertonen) niet door de apostel, maar door de presbyter geschreven zouden zijn. Naar het schijnt werd de term 'presbyter' vooral in Klein-Azië gebezigd, wat erop zou duiden dat 'presbyter' Johannes in Klein-Azië werkzaam geweest zou zijn.

Daarmee wordt de verwarring alleen maar groter, want ook van de Apostel Johannes wordt verteld dat hij woonde en werkte in en rond de hoofdstad van Klein-Azië, Efese. In ieder geval is het een geschiedkundig feit dat in Efese, naast het graf van de Apostel Johannes, ook het graf van de Presbyter Johannes in ere werd gehouden...

Wij achten ons hier niet competent om hier een definitieve uitspraak te doen, en volgen de traditie, op het gevaar af dat we mensen met elkaar identificeren, waar zij uit elkaar gehouden hadden moeten worden, of andersom: dat we mensen uit elkaar houden die met elkaar geïdentificeerd zouden moeten worden.

1 Johannes in het Nieuwe Testament 
Johannes was één van de twaalf leerlingen, die Jezus rond zich had uitgekozen; volgens de overlevering was hij de jongste. Hij was een broer van Sint Jacobus de Meerdere. Op het moment dat Jezus hen riep waren zij als vissers in dienst bij hun vader Zebedeus; hun moeder heette (Maria) Salome. Zij kwam op een dag aan Jezus de gunst vragen, dat haar beide zoons straks in zijn koninkrijk links en rechts van hem zouden mogen zetelen (Matteus 20,20-23). Als Jezus in gezelschap van zijn leerlingen vastberaden naar Jeruzalem gaat om er zijn koninkrijk te vestigen, wordt hen door de inwoners van een vijandig gezind Samaritaans dorp geen gastvrijheid aangeboden. Johannes en Jacobus zijn daarover zo kwaad, dat zij Jezus vragen: "Wilt U dat wij vuur uit de hemel afroepen om hen te verdelgen?" Maar Jezus keerde zich om en las hun daarover flink de les (Lukas 09,51-56). Met Petrus vormden zij drieën Jezus' intiemste vriendenkring: zij waren getuige van de bijzonderste gebeurtenissen in zijn leven: de opwekking van het dochtertje van Jaïrus (Markus 05,01-21), de gedaanteverandering op de Berg Tabor (Markus 09,02-11) en zijn gebed in doodsangst in de Hof van Olijven (= Gethsemani: Markus 14,33).

Johannes zou de schrijver zijn van het vierde evangelie. Dat neemt een aparte plaats in, doordat het veel poëtischer, beschouwender en theologischer van karakter is dan de andere drie. In dat evangelie wordt herhaaldelijk gesproken over een leerling, die in het bijzonder door Jezus werd bemind (bv. Johannes 13,23; 19,26; 20,02; 21,20-24). Van oudsher hebben de gelovigen aangenomen, dat die leerling Johannes zelf was. Behalve het evangelie heeft Johannes nog een aantal boeken in het Nieuwe Testament op zijn naam staan: drie brieven en het afsluitende boek van de Openbaring of Apokalyps. Geleerden zijn het er met elkaar niet over eens of het hier wel steeds om dezelfde Johannes gaat ('Johanneïsche kwestie'). In zijn eerste brief valt kort achter elkaar twee keer de beroemd geworden uitspraak: 'God is liefde' (1 Johannes 04,08.16).

Waar de eerste drie evangelies schrijven, dat bij Jezus' lijden en dood alle leerlingen gevlucht waren, vertelt Johannes, dat hij als enige van de Twaalf onder het kruis stond in gezelschap van zijn moeder. Op dat moment sprak Jezus tot zijn moeder:

'"Ziedaar uw zoon", en tot zijn leerling: "Ziedaar uw moeder." Vanaf dat moment nam die leerling zijn moeder bij zich in huis.'

Na Pinksteren verkondigde hij aanvankelijk het evangelie in Jeruzalem (Handelingen 03; 04; 08,14-15), waar hij tot de steunpilaren van de gemeente behoorde, zoals Paulus het uitdrukt (Galaten 02,09). Later bracht zijn prediking hem naar Efese in Klein-Azië en de steden rondom, zoals Smyrna, Filadelfia en Laodicea.

Hoewel aan Paulus de stichting van de christengemeente te Efese wordt toegeschreven, schijnt de apostel Johannes vooral de omgeving te zijn rondgetrokken om het evangelie te verkondigen. Hoe de verhouding tussen beide apostelen lag, wordt nergens duidelijk.

2 Johannes in de traditie van de jonge kerk 
Hij zou volgens een oude traditie rond het jaar 39 hierheen gekomen zijn; in zijn gezelschap bevond zich Jezus' moeder Maria. Johannes zou voor haar in de nabijheid van de stad een huisje gebouwd hebben, waar zij tot aan haar dood in het jaar 48 heeft gewoond.

In de tijd die hierop volgt moet de legende van de gifbeker geplaatst worden.

2.1 Legende: Johannes en de gifbeker 
Uit: Legenda Aurea: over de apostel Johannes: vijfde legende. Deze legendenbundel werd geschreven door de dominicaan Jacobus de Voragine († 1298; feest 13 juli), waarschijnlijk handboek voor predikanten.

Omdat Johannes in geheel Klein-Azië het evangelie verkondigde, werd hij door de afgodendienaars naar de tempel van Diana gesleept.

Van Johannes is bekend dat hij vooral in Efese het evangelie heeft verkondigd, een stad in het zuiden van het huidige Turkije wat toen Klein-Azië genoemd werd. Efese was destijds een beroemd heiligdom van Diana of Artemis, godin die vruchtbaarheid schonk aan veld en dier. Zij had een grote erotische en seksuele uitstraling. Hoe sterk haar invloed was op het leven van de Efesiërs kunnen we horen in Handelingen 19, waar Paulus een ware volksopstand ontketent, omdat zijn prediking de verering voor Artemis aantast.

Onze legende suggereert dus dat hier een confrontatie plaatsvindt tussen twee liefdesculturen, die van de Grieken en die van de Christenen, de naastenliefde. Welke van de twee liefdes is de sterkste? Welke overwint de dood?

Ze wilden hem dwingen aan deze godin te offeren. Daarop bood de heilige hun een keuzevoorstel aan: als zij in staat waren, door Diana aan te roepen, de kerk van Christus te doen instorten, dan was hij bereid aan Diana te offeren; maar als hij daarentegen door het aanroepen van Christus in staat zou blijken Diana's tempel te doen instorten, dan moesten zij in Christus geloven. Het grootste deel van het volk stemde hiermee in. Johannes liet eerst alle aanwezigen uit Diana's heiligdom verwijderen. Daarop begon hij te bidden. De tempel stortte in en het beeld van Diana viel in gruzelementen.

Nu begon de hogepriester, Aristodemus, het volk op te stoken met als gevolg dat het uit dreigde te lopen op een ordinaire vechtpartij. De apostel kwam tussenbeide: "Wat kan ik doen om u tot vredelievende gedachten te brengen?" Waarop hij antwoordde: "Als u wilt dat ik ga geloven in uw God, dan zou ik u het liefst vergif te drinken willen geven. En als dat u niet deert, dan moet uw God wel de ware God zijn."

Een rechtstreekse verwijzing naar Jezus' woorden die Hij had uitgesproken op het moment dat Hij zijn leerlingen de wereld had ingezonden: "Deze tekenen zullen de gelovigen vergezellen: in mijn Naam zullen zij duivels uitdrijven, nieuwe talen spreken, slangen opnemen; zelfs als ze dodelijk vergif drinken, zal het hun geen kwaad doen..." (Markus 16,17-18). De goede verstaander voelt dus nu al hoe ons verhaal zal aflopen.

En de apostel zei: "Ga uw gang." Op dat moment kwam de ander met nog een voorwaarde: "Maar dan wil ik wél dat u eerst te zien krijgt hoe anderen sterven aan de gevolgen van dat gif, zodat u er de kracht zelf van kunt constateren." Vandaar dat Aristodemus bij de consul om twee ter-dood-veroordeelden liet vragen. Hij gaf ze van het gif te drinken, en onmiddellijk vielen zij dood neer. Nu nam de apostel de beker, hij tekende zich met het kruisteken en dronk vervolgens het gif in één teug op. Hij ondervond er geen enkele hinder van. Daarop begonnen alle omstanders God te loven. Maar Aristodemus zei: "Ik moet bekennen dat ik toch nog twijfels heb. Maar als uw Christus het klaarspeelt die twee mannen die aan het gif gestorven zijn, te doen verrijzen, zal ik echt niet meer twijfelen en voortaan Christus geloven." De apostel gaf daarop geen antwoord, maar reikte hem zijn mantel aan.

De mantel is heel vaak symbool van de persoonlijkheid zelf. We hoeven alleen maar te denken aan Elia's profetenmantel die door Elisa wordt overgenomen, waarna de laatste over dezelfde gaven blijkt te beschikken als de eerste (2 Koningen 02). Een omgekeerd voorbeeld van dit gegeven vinden we op het moment dat de kleine David zich bij koning Saul meldt voor de strijd tegen de reus Goliath. Saul geeft de jongen zijn eigen wapenrusting, maar deze past David niet! (Zouden we hierin een voorafbeelding mogen zien van de verschillende manieren waarop Saul en David hun koningschap hebben bekleed?). David trekt Saul's kledij weer uit en bestrijdt en overwint de reus met de middelen die hem vertrouwd zijn en die hij aan de Heer ontleent...

Met ditzelfde gegeven speelt hier de legende.

Hij vroeg hem: "Waarom geeft u me uw mantel? Of denkt u dat op die manier uw geloof op mij overgaat?" Johannes antwoordde: "Leg deze mantel over de twee lijken en zeg erbij: 'De apostel van Christus zendt mij naar u toe om u te doen verrijzen in naam van Christus!'" Aristodemus deed het en onmiddellijk stonden de twee doden op. Daarop mocht de apostel de hogepriester dopen tezamen met de proconsul en geheel diens familie. Later richtten deze gelovigen daar een kerk op ter ere van Sint Jan.
[Legenda Aurea]

Als er iets aan Jezus herinnert, is het wel dat doden ten leven worden gewekt. Overigens was dat in het Nieuwe Testament al een beeld voor een nieuwe vorm van leven: je gaf je oude levenswijze op en je nam een nieuwe aan: die van Jezus, gesymboliseerd in de doop. Vgl. Paulus die zegt dat wij door ons doopsel deel hebben aan Jezus' dood én aan zijn opstanding uit de dood tot een nieuw leven (Romeinen 06,03-04). De legende verbindt al die thema's met elkaar.

Het is op grond van deze legende dat Johannes temidden van de andere apostelen meestal wordt afgebeeld met een kelk; vaak komt er een slang of draakje uit, teken van het dodelijke gif.

Volgens de overlevering werd Johannes op last van keizer Domitianus (81-96) gearresteerd vanwege zijn geloof in Christus. Vervolgens werd hij naar Rome overgebracht en voor de Latijnse Poort in kokende olie geworpen. Dit wordt door Jacobus de Voragine als volgt verteld in zijn 'Legenda Aurea'.

2.2 Johannes voor de Latijnse Poort (ook 'Sint-Jan-in-de-Olie' of 'Kleine Sint Jan'); ca 90.

Feest 6 mei

De apostel en evangelist Johannes preekte het evangelie in de stad Efese. Daar werd hij door de stadhouder gevangen genomen en men gebood hem aan de afgoden te offeren. Maar hij weigerde te gehoorzamen en werd in de gevangenis geworpen. Men schreef keizer Domitianus een brief waarin hij werd uitgemaakt voor een lelijke tempelschenner, een verachter van de goden en een dienaar van de gekruisigde. Domitianus beval hem naar Rome over te brengen. Daar aangekomen werden hem - om hem belachelijk te maken - al zijn hoofdharen afgeschoren. Voor één van de stadspoorten, de zogeheten Latijnse Poort, werd hij neergelaten in een ketel kokende olie op het vuur. Maar het deed hem in het geheel geen pijn en ongedeerd kwam hij er weer uit.

Nadien bouwden de christenen in die stad een kerk, en ze vierden deze dag alsof Johannes op dat moment inderdaad de marteldood had ondergaan. Toen keizer Domitianus bemerkte dat hij ook op deze manier Sint Johannes niet kon afbrengen van de verkondiging van het evangelie, zond hij hem in ballingschap naar het eiland Patmos. Het is goed te bedenken dat de Romeinse keizers niet de christenen vervolgden vanwege de verkondiging van Christus - want ze wijzen geen enkele godheid af; nee, het was, omdat Christus zonder toestemming van de senaat als godheid vereerd werd. En zoiets stonden ze niemand toe. Daarover lezen we ook in de Historia Ecclestiaca ('Kerkgeschiedenis'): nl. dat Pilatus over Christus brieven zond aan Tiberius (14-37 na Chr.). De keizer neigde er reeds toe de Romeinen het geloof in Christus te laten aannemen. Maar de senaat was ertegen, omdat Christus zich god genoemd had zonder hun toestemming. Nog iets anders lezen wij in een kroniek: zij zouden hem afgewezen hebben, omdat Hij zich niet eerst aan de Romeinen zou hebben geopenbaard. Een andere reden was nog dat Hij het veelgodendom uitroeide, terwijl de Romeinen dat juist aanhingen. Nog een andere reden was dat hij wereldverzaking preekte, terwijl de Romeinen materialistich en eerzuchtig waren. Bovendien wilden ze Christus niet erkennen omdat ze hun wereldlijke macht niet op het spel wilden zetten. Magister Johannes Beleth geeft nog een andere reden waarom de keizer en de senaat Christus en de apostelen vervolgden: een God die geen enkele andere godheid naast zich duldde vonden zij wel al te trots en al te afgunstig. Nog een andere oorzaak schrijft Orosius: dat de senaat kwaad was omdat Pilatus wel aan Tiberius, maar niet aan hen had geschreven over Christus' wonderen. Daarom hadden ze Hem niet onder de goden willen opnemen. Dat maakte Tiberius zo kwaad dat hij vele senatoren doodde, terwijl hij een heel stel andere in ballingschap stuurde.

Toen Johannes' moeder hoorde dat hij in Rome gevangen gehouden werd, werd zij bewogen door moederlijke gevoelens. Zij reisde naar Rome om hem persoonlijk te zien. Daar aangekomen trof zij hem niet meer en zij vernam dat hij in ballingschap gestuurd was. Op de terugweg naar huis stierf ze in de stad Verulae in de landstreek Campania. Daar lag haar lijk lange tijd begraven in een grot. Later werd het door toedoen van haar zoon Jacobus geopenbaard, waarop het onder groot eerbetoon de stad werd binnengebracht. Er ging een wonderbare geur van uit, en het bewerkte vele wonderen.
[Legenda Aurea: 6 mei]

Op het eiland Patmos schreef hij zijn boek Openbaring (of Apokalyps) op basis van een aantal visioenen die hij ontving, waarbij een engel hem van alles uitleg gaf.

2.3 Johannes’ verbanning naar Patmos en zijn terugkeer naar Efese 
Onder Domitianus' opvolger, keizer Nerva (96-98), kon hij andermaal naar Efese terugkeren. In de Legenda Aurea wordt dat als volgt beschreven:

Johannes de apostel en evangelist, was de leerling die de Heer liefhad; bovendien was hij uitverkoren tot de lichamelijke maagdelijkheid. Toen de twaalf heilige apostelen na het pinksterfeest over de wereld werden verdeeld, vertrok Johannes naar Klein-Azië, waar hij een groot aantal kerken bouwde. Dat kwam keizer Domitianus ter ore. Deze gaf opdracht hem te arresteren en liet hem in een ketel kokende olie zetten, voor de zogeheten Latijnse Poort. Maar Johannes verliet de ketel volkomen ongedeerd, precies zoals hij altijd al zonder enige vlek of rimpel op aarde had rondgewandeld. Toen de keizer zag dat hij zelfs nu nog niet ophield met preken, verbande hij hem naar een eilandje in zee, dat Patmos heette. Daar woonde hij moederziel alleen en schreef er het boek van de geheime openbaring. Nog datzelfde jaar werd de keizer omwille van zijn gruwelijke wreedheid gedood en de senaat herriep al zijn wetten en geboden.

Vandaar dat Johannes die volkomen ten onrechte naar dat eilandje verbannen was, met groot eerbetoon weer teruggebracht werd naar de stad Efese. Het volk liep hem tegemoet en riep: "Gezegend die daar komt in de naam des Heren." Bij het binnengaan van de stad bracht men zijn zojuist gestorven vriendin Drusiana naar hem toe; iemand die zich bijzonder verheugd had op zijn terugkeer. Haar ouders, de weduwen en de wezen riepen: "Ach Sint Johannes, zie toch: hoe wij hier Drusiana wegdragen. Volgens uw leer en vermaningen heeft zij ons, armen, altijd van voedsel voorzien en geholpen waar zij maar kon. Zonder ophouden keek zij uit naar uw terugkeer met de woorden: 'Mocht God mij nog toestaan dat ik Sint Johannes nog één keer mag zien voor ik sterf.' Nu bént u gekomen en mag zij het niet meer met eigen ogen aanschouwen." Daarop liet Johannes de lijkbaar stilhouden en het lijk losmaken en hij zei: "Mijn Heer Jezus Christus moge jou, Drusiana, opwekken. Sta op, ga naar huis en maak voor mij een maaltijd klaar." En zij stond op, en vertrok meteen om aan de wens van de apostel te voldoen. Zij meende niet anders dan dat zij uit haar slaap was gewekt.
[Legenda Aurea: 27 december]

In die tijd moet het verhaal geplaatst worden, dat zich afspeelt, als Johannes al zeer oud is. Het gaat terug op Polycrates, bisschop van Efese in de tweede eeuw. Het wordt onder meer overgeleverd door de vroeg-christelijke kerkhistoricus Eusebius van Cesarea († 339; Boek III, hoofdstuk 23); hij zegt het gevonden te hebben in het boekje 'Welke rijke gered wordt' van Clemens van Alexandrië († vóór 215; feest 4 december). Ook Jacobus de Voragine in zijn Legenda Aurea maakt er met één zin melding van. Hieronder volgt een weergave van Eusebius' tekst.

2.4 Johannes en een verloren zoon
Uit Eusebius' Kerkgeschiedenis (3.23.05-18; in EUSEBIUS van Caesarea 'Kerkgeschiedenis. Vertaald, bewerkt en van aantekeningen voorzien door Dr. Chr. Fahner' Zoetermeer, Boekencentrum, 2000 ISBN 90-239-0679-9). Aangepast aan de katholieke terminologie door Dries van den Akker s.j.

5 [Clemens van Alexandrië schrijft in zijn boek 'Welk rijk mens zal behouden worden?' een verhaal over de apostel Johannes], prima lectuur voor mensen die graag mooie en nuttige zaken horen: 
 

6 'Luister naar het volgende verhaal, geen fantasie maar echt gebeurd; het gaat over de apostel Johannes en is met zorg overgeleverd en bewaard. 
Na de dood van de tiran [keizer Nerva † 98] keerde Johannes van het eiland Patmos terug naar Efese. Als men hem riep, ging hij ook wel naar de heidense streken in de buurt; in sommige stelde hij bisschoppen [= episkopoi] aan, in andere stichtte hij nieuwe gemeenten; soms ook bevestigde hij iemand die door de heilige Geest was aangewezen, in het dienstwerk. 
 

7 Het gebeurde nu dat hij naar één van die steden toeging; die stad lag niet ver weg en sommigen wisten ook de naam ervan te noemen; Johannes had verschillende kwesties met de broeders besproken en wendde zich toen tot de aangestelde bisschop; hij keek daarbij naar een jongeman, goed gebouwd, van een vriendelijk voorkomen en met een vurige geest. Johannes zei tegen de bisschop: "Ik beveel u deze jongeman in alle ernst aan in uw hoede, in tegenwoordigheid van de gemeente en met Christus als getuige.”
De bisschop ontving hem en beloofde alles, waarna Johannes hetzelfde nog een keerde herhaalde en betuigde.

8 Johannes ging weer terug naar Efeze. De priester [= presbyter] nam de jongen die hem was toevertrouwd mee naar huis; hij voedde hem op, beschermde hem en zorgde goed voor hem. Tenslotte doopte hij hem. Daarna liet hij zijn zorg en waakzaamheid wat varen; want hij meende hem nu wel los te kunnen laten, onder het volmaakte toezicht van het zegel [ = het doopsel] van de Heer.

9 Maar een stelletje losbandige nietsnutten kwam ongelukkigerwijs met hem in contact; die kerels waren goed in allerlei kwaad, en bedierven de jongen die te vlug onder het toezicht van zijn opvoeders vandaan was gekomen. Eerst namen de mannen hem mee naar hun dure etentjes, Maar toen gingen ze 's nachts o.a. kleren stelen en namen hem ook mee; daarna meenden ze dat hij aan nog ergere dingen mee zou kunnen doen.

10 Zo raakte hij al snel gewend aan hun manieren. Hij was een ondernemend jongmens, en stoof nu voorwaarts als een tomeloos, sterk jong paard, dat de goede weg is kwijtgeraakt en de teugels doorbijt; steeds meer ging hij richting afgrond.

11 Tenslotte wilde hij niets meer weten van Gods genade en stopte niet meer bij kleine vergrijpen. Na een grote misdaad begaan te hebben dacht hij in één keer verloren te zijn en ging ervan uit dat hij net als de anderen toch wel een zware straf zou krijgen. Daarom organiseerde hij zijn makkers in een roversbende, waarvan hij zelf de aanvoerder werd; en hij was hun allen de baas in gewelddadigheid, bloeddorst en wreedheid.

12 Zo ging er enige tijd voorbij. Op zekere dag liet men Johannes komen om een kwestie te regelen. De apostel regelde de zaken waarvoor hij gekomen was. Toen zei hij: "Wel bisschop, een tijdje geleden hebben ik en Christus in tegenwoordigheid van de gemeente die onder uw leiding staat, een waardevol pand onder uw hoede gesteld; geeft u nu maar terug wat ervan geworden is."

13 De bisschop raakte een beetje in de war, omdat hij dacht dat hij een som geld moest terugbetalen die hij niet eens ontvangen had, maar daarover wel schuldig gesteld werd. Hij kon echter natuurlijk geen beheer voeren over iets wat hij niet had; anderzijds wilde hij niet twijfelen aan wat Johannes vroeg. 
Toen zei Johannes: "Ik vraag die jongeman terug en daarmee de ziel van een broeder." 
De oude bisschop zuchtte diep en moest huilen: "Hij is dood", zei hij. 
"Dood? Hoezo?" 
"Hij is dood voor God", zei de oude. "Want hij ging de kwade weg op; verderfelijk; nu is hij, zeg maar, een rover. In plaats van de kerk te dienen maakt hij nu het bergland onveilig met een stel van zijn eigen soort."

14 Toen de apostel dat hoorde, scheurde hij zijn kleed, en greep jammerend naar zijn hoofd. Daarop zei hij: "Een mooie bewaarder van een ziel heb ik aangesteld, zeg! Laat maar een paard komen en iemand moet met mij meegaan om de weg te wijzen." 
Toen verliet hij zonder meer het kerkgebouw.

15 Prompt werd hij in het veld gevangen genomen door wachtposten van de bandieten. Maar Johannes probeerde niet te vluchten; hij vroeg om niets, hij riep alleen maar: "Hiervoor ben ik juist gekomen; breng me naar jullie leider."

16 Die leider stond inmiddels te wachten in volle wapenrusting. Maar toen hij ontdekte dat het Johannes was die naar hem toekwam, schaamde hij zich, keerde zich snel om en sloeg op de vlucht. Maar de apostel vergat even zijn leeftijd en probeerde uit alle macht hem bij te houden. Hij riep hem luid toe:

17 "Mijn zoon, waarom zou je wegvluchten van mij, je vader, oud en ongewapend? Heb toch medelijden met mij, zoon, en wees niet bang. Je hebt nog hoop van leven. Ik zal voor jou rekenschap geven aan Christus. Als het nodig is, zal ik zelfs vrijwillig voor jou de dood sterven, zoals de Heer dat voor ons deed. Mijn leven zal ik geven voor het jouwe. Daarom stop! Geloof me, Christus heeft me gestuurd."


 

Renaissanceraam uit de Dom Sanct Nicolai in Stendal, Duitsland.

18 Toen hij dit hoorde, stond de jongeman eerst stil, met neergeslagen ogen. Maar daarna smeet hij zijn wapens weg en bleef al bevend bitter staan huilen. Toen viel hij de oude man, die hem inmiddels bereikt had, om de hals; en al huilend probeerde hij met jammerklachten zich te verontschuldigen, zo goed als hij kon. Hij werd als het ware voor de tweede keer gedoopt, maar nu met zijn eigen tranen; alleen zijn rechterhand hield hij verborgen.

19 Maar de apostel stelde zich borg voor hem, en bezwoer hem, dat hij voor hem vergeving had ontvangen van de Heiland; hij ging in gebed en knielde neer; toen kuste hij de rechterhand van de jongeman als een teken dat deze door de bekering van de jongeman was gereinigd; daarna bracht hij hem terug in de kerk. Hij deed ook daarna langdurige smeekbeden voor hem en streed als het ware met hem mee in regelmatige vastentijden. Hij liet zijn innerlijk tot rust komen door prachtige woorden. En naar men zegt, week hij niet van hem, totdat hij hem weer had kunnen terugbrengen als lid van de gemeente. Daarmee gaf hij een machtig voorbeeld van waarachtige bekering, een klaar bewijs van de wedergeboorte en een zichtbaar overwinningsteken van de opstanding.

2.5 Johannes en en de ketter Cerinthus
Hoezeer Johannes tot op hoge leeftijd nog altijd de 'oude', driftige Johannes was moge blijken uit een andere anekdote, die zeer wel op een historische gebeurtenis terug kan gaan; temeer, omdat er geen bovennatuurlijke dingen in gebeuren.

In de Historia Ecclesiastica (lib.IV cap.14) [van Clemens] kan men lezen wat ook te vinden is in een glosse over de Tweede Brief van Johannes (n.a.v. de woorden 'Als iemand naar u toekomt...'): Toen Johannes eens in Efese naar het badhuis ging, zag hij daar hoe de ketter Cerinthus ook een bad nam. Onmiddellijk sprong hij het bad weer uit en schreeuwde: "We moeten vluchten; anders stort het bad nog boven ons in, want Cerinthus is er ook, de vijand van de waarheid!"
[Legenda Aurea: 27 december]

2.6 Johannes hoogbejaard 
Tegelijk wordt er over de hoogbejaarde Johannes een andere, bijna vertederende legende verteld: Hiëronymus († 420; feest 30 september) 
schrijft: Johannes woonde tot op hoge leeftijd in Efese. Tenslotte moesten zijn leerlingen hem in hun armen naar de kerk dragen. Praten deed hij haast niet meer; alleen prevelde hij bij elke stap de woorden voor zich uit: "Kindertjes, bemint elkander." Zij verbaasden zich erover dat hij die woorden zo vaak herhaalde. Maar hij antwoordde: "Dat is het gebod van de Heer. Wie zich daaraan houdt, zit goed."
[Legenda Aurea: 27 december]

Beroemde martelaren als Sint Ignatius van Antiochië († ca 107; feest 17 oktober) en Sint Polycarpus van Smyrna († 155; feest 23 februari) behoorden tot Johannes' leerlingen. Uiteindelijk moet hij op hoge leeftijd in de stad Efese gestorven zijn. Hij is de enige apostel die een natuurlijke dood stierf. 

Verschillende tradities over Johannes' dood

In de oosterse kerk wordt op 8 mei een oude overlevering herdacht: 'Toen Johannes meer dan honderd jaar oud was, ging hij met zeven leerlingen naar een eenzame plaats. Hij bad en liet een kruisvormig graf delven. Toen gaf hij hun zijn laatste onderricht. Met een kus nam hij afscheid. Daarna legde hij zich op zijn mantel en sprak: "Mijn moeder aarde, leg u op mij, en bedek mij." Nogmaals kuste hij zijn leerlingen en zij dekten hem toe tot aan zijn knieën. Voor de derde keer kusten zij hem. Toen dekten zij hem toe tot de hals. Toen hij gestorven was, legden zij een sluier over zijn gezicht, kusten hem onder tranen en dekten hem helemaal toe. Toen de andere broeders het graf openden om afscheid te nemen, was daarin alleen nog een fijn stof, dat met een geur van rozen omhoogdwarrelde en dat vele zieken genas.'
[Adr.19--»05.08]

In de Legenda Aurea wordt ditzelfde gebeuren enigszins anders verteld: 'Toen Sint Johannes negen-en-negentig jaar oud geworden was, verscheen hem de Heer, omringd door zijn leerlingen, met de woorden: "Kom nu maar, mijn uitverkorene, kom maar bij Mij. De tijd is gekomen, dat je met je broeders aan mijn tafel de maaltijd houdt." Johannes stond meteen op om naar Hem toe te gaan. Maar de Heer sprak: "Zondag zul je bij Mij komen." Toen het zondag was, verzamelde zich al het volk in de kerk, die ter ere van Johannes was gebouwd. Vanaf het eerste hanengekraai sprak hij hun toe en vermaande hen trouw te blijven en Gods geboden lief te hebben. Daarna liet hij naast het altaar een vierkant graf delven; de aarde liet hij buiten de kerk brengen. In die groeve daalde hij af, strekte zijn armen uit naar God en sprak: "Heer Jezus Christus, zie ik kom. Ik dank U, dat U mij waardig hebt gekeurd om aan uw tafel te mogen aanzitten, want U weet, hoezeer ik daar met hart en ziel naar heb verlangd." Na dit gebed verscheen er een groot en helder licht om hem heen, zodat niemand hem meer kon zien. Toen dat licht verdween, zag men, hoe de groeve vol hemels brood lag. Dat groeit er nu nog altijd. Het kolkt en dwarrelt op de bodem van de grafruimte als fijn zand in een waterbron.'
[Legenda Aurea]

Zeker is dat Johannes in Efese begraven lag. Tot op de dag van vandaag toont men er de plaats waar hij begraven werd.

De Johanneskerk was gelegen aan de oostkant van de stad boven de voormalige Artemistempel op de heuvel Ajasoluk (verbastering van het Griekse 'hagios theologos' = 'heilige theoloog'; 'theoloog' is in de oosterse kerk de vaste bijnaam van Johannes de Evangelist). Het complex werd gebouwd op de plaats waar volgens de overlevering de apostel Johannes begraven lag in een graf met meerdere ruimtes. Wellicht stamt de oudste bouw nog van vóór keizer Constantijn († 337), de grote kerkenbouwer in Rome, Constantinopel en Jeruzalem. In die tijd bestond de kerk uit niet meer dan een vierkant mausoleum van 15 meter breed en 18 cm hoog. Reeds in de 4e eeuw werd dit geheel uitgebreid tot een kruisvormige basiliek met drie beuken en aan de oostkant afgesloten door een apsis. Onder keizer Justinianus († 565) werd het geheel gigantisch uitgebreid tot een 130 meter lange kruisvormige kerk, bekroond met koepel. Tot aan de inval van de Osmanen aan het begin van de 15e eeuw was dit een van de drukst bezochte bedevaartkerken in het oosten. Sindsdien in verval geraakt.