vorige pagina

Graag een korte reactie op dit verhaal naar: a.budel1@chello.nl

 

Pierre Teilhard de Chardin:

De meest mysterieuze en geheimvolle energie is ...

PIEIRRE TEILHARD DE CHARDIN zegt over Liefde:

“LIEFDE”

Liefde is de meest universele, de meest geweldige en de meest myste­rieuze der kosmische energieën. Na eeuwen van tastend zoeken hebben maatschappelijke instellingen haar van buitenaf ingedijkt en gekanali­seerd. Gebruikmakend van deze si­tuatie hebben moralisten getracht haar aan regels te onderwerpen, zonder overigens in hun theorieën uit te stijgen boven het niveau van een elementair empirisme (ervaringskennis) waarin verou­derde opvattingen over de materie, waarin overblijfselen van oude taboes zijn blijven hangen. In de maat­schappij wendt men voor haar niet te kennen in wetenschap, in zaken of in openbare vergaderingen, terwijl ze heimelijk overal aanwezig is.

Het schijnt alsof men tenslotte de hoop heeft opgegeven om deze onmete­lijke, alomtegenwoordige en steeds onbedwongen wilde kracht, ooit te kunnen begrijpen en beheersen. Men laat haar dus (men voelt haar ook) overal stromen onder de bovenlaag van onze beschaving en men vraagt haar slechts ons te ver­maken of niet te schaden... Is het voor de ‘Mensheid’ werkelijk moge­lijk om te blijven leven en groeien zonder zich eerlijk af te vragen hoe­veel waarheid en kracht zij in haar ongelofelijk vermogen tot liefheb­ben verloren laat gaan?

Vanuit het hier ingenomen stand­punt van geestelijke Evolutie lijkt het dat wij een naam en een waarde kunnen toekennen aan deze vreemde energie der Liefde. Kun­nen wij niet eenvoudig zeggen, dat zij in essentie de aantrekkingskracht zelf is, die het ‘Centrum in wording’ van het Universum uitoefent op elke eenheid van bewustzijn? De roep tot de grote Eenwording waarvan de realisatie het enige proces is dat zich in werkelijkheid in de natuur af­speelt? ...

Wordt in deze veronder­stelling (overeen­komstig de vondsten der psychologi­sche analyse), volgens welke ‘Liefde’ de primitieve en universele psychische energie zou zijn, niet alles helder om ons heen, zowel voor ons denken als voor ons handelen? Men kan trachten de ge­schiedenis der wereld van buitenaf te reconstrueren door het spel van de atomen, moleculen en celkombinaties, in hun verschillende proces­sen te bestuderen. Men kan ook proberen deze opdracht doeltreffender van binnenuit te vervullen door de geleidelijke vooruitgang te volgen, die door het spontane bewustzijn werd gemaakt en daarbij de achter­eenvolgens overschreden drempels vast te stellen. De meest expressieve en diepwaarachtige wijze om de universele Evolutie te beschrijven zou ongetwijfeld bestaan in het na­speuren van de Evolutie van de Liefde.

In haar meest primitieve vormen, in een nauwelijks geïndividualiseerd leven, kan Liefde moeilijk onder­scheiden worden van moleculaire krachten. Men zou kunnen denken aan chemismen, tropismen. Langza­merhand maakt zij zich los, maar zij blijft nog lange tijd ononderscheiden van de eenvoudige functie der voortplanting.

Het is pas met de 'Hominisatie' (ontwikkeling mensensoort) dat zij ten laatste het geheim en de veelvuldige deugden van haar kracht onthult. Gehomini­seerde Liefde (van dierlijk naar menselijk) onderscheidt zich van alle andere vormen van Liefde, omdat het 'spectrum' van haar warmte en van haar doordrin­gend licht zich wonderbaarlijk heeft verrijkt. Niet langer alleen de unieke en periodieke aantrekkings­kracht gericht op materiële vrucht­baarheid; maar een mogelijkheid tot contact, zonder grens of rust, door de geest veel meer dan door het li­chaam: oneindig talrijke en subtiele antennes, die elkaar zoeken in de tere nuances van de zielen. Aantrekke­lijkheid van wederzijds gevoelig-ma­ken en vervullen waarin de zorg voor het behoud van de soort zich langzamerhand oplost in de veel grootsere dronkenschap van (dan die van) twee mensen die een Wereld (in wording) volvoeren.

Het is het Universum dat in werke­lijkheid vooruitschrijdt, Zowel in de Man als in de Vrouw. Waar het om gaat (het vitale punt voor de Aarde) is dat zij elkaar herkennen. Wanneer mannen en vrouwen de ware aard, het ware doel van hun liefde niet herkennen, is de verwarring diep en onherstelbaar. Als de mens in hun verbetenheid om een hartstocht, bedoeld voor het All, te ver­zadigen door iets te gerings, zal de mens, door de stoffelijkheid of de toene­mende veelvuldigheid van hun expe­rimenten trachten een fundamentele evenwichtsverstoring te herstellen. Vergeefse pogingen, en in de ogen van wie de onschatbare waarde doorzien vanuit het menselijk 'geeste­lijk kwantum' (grootheid), een verschrikkelijke verspilling.

Laat ons, als U wilt, alle sentimentaliteit en schijnheilige schandalen terzijde laten, maar laat ons koel als biologen of ingenieurs de rossig gloeiende atmosfeer van onze grote steden in de avond waar­nemen. Daar, en overal trouwens, verkwist de Aarde haar meest won­derbaarlijke kracht, voortdurend, in puur verlies. De Aarde brandt in de open lucht. Hoeveel energie, denkt U, gaat in een enkele nacht verloren voor de Geest van de Aarde?... Laat de Man (scheppen dienen) daartegenover de ‘Uni­versele Realiteit’ (algemeen werkend) gewaarworden, die geestelijk door het vlees straalt. Hij zal dan de reden ontdekken voor waar tot nog toe zijn liefdeskracht te­leurstelde en deed ontaarden (tekortschieten). De Vrouw (ontvangen groeien) staat voor hem als de aan­trekkingskracht en het Symbool van het wereldse. Hij kan haar slechts om­helzen door zelf op zijn beurt te groeien in de maat van de Wereld. En omdat de Wereld altijd groter en altijd onvoltooid en altijd op ons vóór is, zal de mens (man vrouw), om de universele liefde te winnen, zich moeten inzetten voor een onbeperkte verovering van het Heelal (het universele) en van zichzelf.

In deze zin zullen mannen en vrouwen dit slechts kun­nen bereiken door de voltrekking van een Universele Eenwording. Liefde is de heilige reserve van liefdesenergie als het bloed van de spirituele Evolu­tie. Dit is wat de Zin van de Aarde ons in eerste instantie onthult.

(uit: l'Esprit de la terre, Oeuvres, t. 6, p. 40 a 42. Editions du Seuil 1939 Pierre Teilhard de Chardin)