vorige pagina

Geestelijke weg of Initiële vorming ...

 

Intree en Rondgang

   

De Titus Brandsma Gedachteniskerk heeft een iconografisch programma. Dit betekent: de ramen en muurschilderingen vormen samen een zodanige eenheid, dat van een ‘boodschap’ sprake is. Die boodschap wordt als een spiegel voorgehouden aan ieder die met aandacht de kerk bezoekt, en zich opent voor de geestelijke ruimte. Zij laat een model zien, hoe een mens christen kan worden, dat wil zeggen; kind van de eeuwige Vader, dus broeder of zuster van de mensen. Hieronder volgt een korte beschrijving. De nummers op de tekening verwijzen naar de nummers met verklaringen in de teksten.
 

Sint Jozef

Wij komen de kerk binnen en blijven eerst stilstaan bij het beeld van de kerkpatroon, Sint Jozef. De triomfboog (1-1) toont ons selectief de mensheid, met Christus als ‘Begin’ en ‘Einde’. De lengteas van de kerk (west-oost) vertoont Christus in zeven ‘gestalten’: als Offer (altaar) als Woord (lezenaar), als Gekruisigde (liggend kruis), als Monogram (muurschildering) (XR, Alpha en Omega), in zijn Eucharistische gedaante (venster) (6), in het Mystieke kruis (absisgewelf), in zijn Verheerlijking (muurschildering) op het eind der tijden (top van de triomfboog).

Perspectief

Wij lopen (zie de route in het schema) langs deze krachtlijn (west-oost) tot aan het liggend kruis, en laten het mysterie van de Menswording Gods in haar aankondiging en begin (3) en in haar voltooiing en zending (4) op ons inwerken. In dit mysterie van ‘mens worden in Christus’ worden wij als christenen binnengeleid door het doopsel (5), gerijpt door het vormsel (6) en gevoed door de eucharistie (7). Deze weg is heilzaam, want tallozen vóór ons hebben hem afgelegd en voltooid, zowel heilige mannen (9 en 14) als heilige vrouwen (8,10,13 en 15). Het is de weg van Jezus Christus, voorafgebeeld in het Oude Verbond (11). In deze kerk gedenken wij in het bijzonder de geboren Fries, de zalige Karmeliet; Nijmeegse hoogleraar en martelaar van het nazisme Titus Brandsma (1881-1942) (13).
 

Intrede

In de kerk als plaats van samenkomst rondom de verrezen Heer worden wij in de liturgie van de getijden en de Eucharistie van dag tot dag, van week tot week, van jaar tot jaar telkens dieper binnengeleid in het mysterie van de Menswording. Pas wanneer wij gestorven zijn, geldt ons aardse leven als voltooid en worden wij, zoals de prachtige slotgang in de uitvaartliturgie zegt, ‘door de engelen het Paradijs binnengeleid’ (16).
In het iconografisch programma van de Sint Jozefkerk weerspiegelt zich aldus het leven van een christen in grote lijnen, van doop tot dood.
 

Menswording

PREDIKING ...
Vanaf deze plaats hebben wij een goed zicht op de twee monumentale transeptramen. Het noordelijke transeptraam is het zogenaamde Apostelraam.
Het rozetvenster (boven) toont 'het ogenblik na 's Heren Hemelvaart, wanneer de apostelen hun wereldroeping ontvangen hebben' (Gerard Brom). Wij zien Jezus Christus, zetelend en stralend wit in hemelse heerlijkheid. De gespreide armen wijzen naar twee 'driehoeken', die de begin- en eindletters van het Griekse alfabet — A en O: alpha en omega (gelezen van rechts naar links, van het oosten naar het westen!) — bevatten.

De Christusfiguur is omgeven door een twaalfvoudige stralenkrans in regenboogkleuren. In de kleine tondi keren twee in het rood geklede engelen zich, geknield op wolken, naar de verrezen en verheerlijkte Heer. De ruimte tussen beide raampartijen is gevuld met vier driehoekige venstertjes, die alleen decoratieve functie hebben.


De zes lancetten (onder) bevatten in volle lengte telkens twee apostelfiguren, waarvan de achterste grotendeels achter de voorste schuilgaat. Hun namen staan onder aangegeven (de bovenste naam is de voorste apostel). Kenmerkend zijn hun krachtige gelaatstrekken, karakteristiek voor de portretkunst van Toorop. De apostelen houden het hoofd geheven naar Christus en dragen in hun handen de attributen van hun ambt en martelaarschap. Van links naar rechts zien wij Simon met zaag en Bartolomeas met fileermes, Matteus met bijl en evangelieboek en Tomas met lans, Johannes met evangelieboek en Andreas (zonder kruis!), Petrus met sleutel en Filippus met Latijns processiekruis, Jacobus de Meerdere met staf en kruik en Jacobus de Mindere met knuppel, Mattias met steen en Judas Taddes met knots. De voorste zes apostelfiguren bepalen sterk het levendige Christus is weliswaar niet meer in levenden lijve onder ons, maar Hij heeft ons aller leven doorleefd en ons aller dood overwonnen. 2) Hij is aanwezig in zijn Geest, die ons gaandeweg meer en dieper doet worden wat wij in aanleg zijn: beeld van God en geroepen tot zijn gelijkenis. Christus, verrezen en verheerlijkt, is het begin (A = Alpha) en einde = Omega) van heel de schepping, ook van ons leven.
 

Maria raam
 

 

 

HEILIG LEVEN ...
Het zuidelijke transeptraam is het zogenaamde Jezuïetenraam. Het is op dezelfde wijze opgebouwd als het Apostelraam in het tegenoverliggende noordertransept. In de grote tondo (boven) zien wij de Moeder Gods Maria, gekleed in een crèmegroene mantel op een blauw onderkleed, gezeten met het goddelijk Kind Jezus op haar linker knie. Hun hoofden zijn gekroond en met een aureool omkranst. Het Kind houdt de rechterhand geheven als `Albeheerser': twee vingers gestrekt (goddelijke en menselijke natuur), drie gekromd (Vader, Zoon, Geest). Het draagt een rijksappel, teken van zijn koninklijke waardigheid. Maria houdt in haar rechter hand de bijbehorende staf.

Boven naast dit rondvenster bevatten twee hoekige vensters samen afgekort de woorden: Regina Societatis Jesu (Koningin van de Sociëteit van Jezus). Maria is de patrones van de Jezuïetenorde. De Mariafiguur is geplaatst tegen een ronde achtergrond. In de kleine tondi keren twee in crèmegroen geklede engelen zich, geknield op gele wolken tegen een hemelsblauwe achtergrond, naar de Moeder Gods met het Kind.

De zes lancetten (onder) tonen in volle lengte elk een heilige of zalige jezuïet. Onder staan hun namen; van links naar rechts: Petrus Faber (1506-1546), als priester in wit kazuifel, met kelk en hostie, boerenzoon uit Savoye, de eerste volgeling van Ignatius, de stichter van de jezuïeten. Hij was de eerste priester-jezuïet, werkte onder meer in Duitsland, was leermeester van Petrus Canisius en oprichter van het eerste Duitse jezuïetencollege.

Vervolgens Stanislaus Kostka (1550-1568), als novice in toog, omgord, met reisstaf, uit Polen afkomstig, leerde in Wenen de jezuïeten kennen en werd tegen de zin van zijn adellijke ouders door Petrus Canisius in de Sociëteit opgenomen. Zijn verzwakte gezondheid werd hem vroegtijdig noodlottig. Naast hem Franciscus Xaverius (1506-1552), in superplie met rode stool en met een omstraald missiekruis, uit Baskenland was in Parijs kamergenoot van Petrus Faber en Ignatius van Loyola. Hij behoort tot de eerste kern van de Sociëteit en stierf na als missionaris in India en Japan gewerkt te hebben.

Daarna Ignatius van Loyola (14911556), in toog en cape, met Regelboek, eveneens een Bask, moest door een verwonding van zijn militaire carrière afzien en werd na een retraite 'soldaat van Christus'. Met Petrus Faber en Franciscus Xaverius stichtte hij de Sociëteit van Jezus, die in 1540 pauselijk erkend werd. Dan volgt Aloysius Gonzaga (1568-1591), in toog en superplie,

 

     

 

 

Initiatie  of vormingsweg

 

Prediking

LITURGISCH CENTRUM ...
In het liturgisch centrum bevinden zich 'de twee tafels', de lezenaar (tafel van het Woord) en het altaar (tafel van de Eucharistie). Beide zijn in 1998 vervaardigd uit eikenhout. Het altaar is verplaatsbaar en kan zowel in het midden van het liturgisch centrum als in het oosten of westen ervan geplaatst worden, afhankelijk van de aard van de vieringen en de behoefte van de vierende gemeenschap. Vóór de in en uitwendige vernieuwing van de Titus Brandsma Gedachteniskerk bevond het liturgisch centrum zich vóór in de kerk, in de halfronde absis, op een verhoogde vloer (priesterkoor). Die ruimte is nu bestemd voor overweging en stil gebed. Er ligt een groot houten kruis (1998), waarop kleine herdenkingskruisjes gelegd worden van overledenen die vanuit deze kerk begraven of gecremeerd zijn.

Op de vier uiteinden van het kerkgebouw zijn halfronde uitbouwsels toegevoegd, die zich als kleine kapellen met een halfronde absidiool presenteren. In het noordoosten van de kerk (links voorin vanaf het ingangsportaal) bevindt zich de Doopkapel (vroeger Mariakapel), waar het
doopvont staat. Ertegenover, in het zuidoosten van de kerk (rechts voorin vanaf het ingangsportaal), is de Sacramentskapel (vroeger Jozefkapel), bestemd voor de bewaring van het heilig Sacrament of Allerheiligste in een u tabernakel op een gefundeerde altaarsteen. Direct links van het ingangsportaal bevindt zich de Mariakapel (vroegere doopkapel) met een beeld van de Moeder Gods met Kind. Rechts van het ingangsportaal zien wij de Titus Brandsmakapel, met de urn waarin as uit een massagraf te Dachau wordt bewaard.

 

Jezuïetenraam

JEZUIETENRAAM ...
met kruisje en lelie, van hoge Spaanse adel, weerstond zijn familie en werd jezuïet. Nog als scholastiek (student) stierf hij aan de pest. Tenslotte Carolus Spinola (1564-1622), in toog en cape, met palmtak en boek, uit Italië afkomstig, was missionaris in Japan en stierf de marteldood tijdens 'het grote martelaarschap' van Nagasaki op 10 september 1622.

De zes jezuïeten houden het hoofd geheven naar Maria met Kind. Ze zijn behalve de priester Petrus Faber (kazuifel) gekleed als jezuïet (toog, superplie of cape) en dragen in de handen hun attributen (kelk en hostie, reisstaf, missiekruis, Regelboek, kruis en lelie, palmtak en boek). De heiligen (H) hebben een gouden aureool, de (geluk)zaligen (G) een blauwe.

Spiritualiteit. Het Jezuïetenraam vertegenwoordigt de Sociëteit van Jezus in haar eerste generatie (met uitzondering van Carolus Spinola). In alle gevallen gaat het om mannen die voor een veelbelovende carrière in de wieg gelegd schenen, hetzij in het wereldlijk bestuur of in militaire rangen, hetzij in kerkelijke ambten. Het gemeenschappelijke dat hen verbindt, is het persoonlijk omvormingsproces dat aan hun leven een nieuwe wending , gaf. Stuk voor stuk groeiden zij uit tot persoonlijkheden die de krachten van het eigenbelang wisten te overwinnen, weerstand konden bieden aan de verlokkingen van aanzien en macht en moesten vechten tegen familieleden die geen n oog hadden voor hun religieuze ervaring. Geïnspireerd door het jezuïetenideaal waren zij in staat om ver over hun eigen schaduw heen te stappen omwille van de Kerk van hun dagen.

Deze verkeerde door de Reformatie (1517) in staat van ontreddering. De jezuïeten stelden zich krachtig op in de tegenbeweging die op gang kwam, de ContraReformatie. Zij stichtten colleges, vormden de jeugd, bevorderden de studie, schreven instructies, werkten in missielanden, gaven geestelijke begeleiding. Hun levensstijl 1 werd gekenmerkt door een militaire discipline. Deze ascese "zeker wat Ignatius betreft" te verklaren uit een indringende godservaring, die hen tot grote trouw aan zichzelf, elkaar en de medemens bewoog. In deze solidariteit, met als kern een mystiek moment, ligt voor ons de voorbeeldkracht die van hun heilig leven afstraalt.


Doopkapel

Doopkapel ...
Wij gaan nu naar de noordelijke zijbeuk, achter het koororgel. In deze beuk en in de zuidelijke zijbeuk is een moderne artistieke verbeelding gerealiseerd van de levensweg van Titus Brandsma. Zijn weg kan ons helpen ons eigen leven te leren verstaan vanuit een religieuze achtergrond. De verplaatsbare houten panelen vormen een flexibele afscheiding tussen het liturgische midden en de beide zijbeuken. Daardoor krijgt het midden onder de koepel in het horizontale vlak een eigen intimiteit, die de hoogtewerking van de koepel extra accentueert.
In de kleine noordoostelijke absidiool staat de doopvont. Hierin wordt het doopwater bewaard, dat in de Paasnacht is gewijd.

Naast de doopvont staat de paaskaars, symbool van Christus, die door de 'doop in de dood' tot het ware Leven is opgestaan. In de doopkapel ontvangen de dopelingen het heilig Doopsel, dat hen voor de duur van hun leven invoert in Christus, hen tot christen vormt. Hier begint een christen zijn leven in de geest van het Evangelie. In de absidiool zijn vier ramen aangebracht, waarin het florale motief (akelei met stromend water, symbool voor Maria om haar voorspraak) veelvuldig herhaald wordt.

 

Maria raam detail

MARIARAAM ...
Wij zien boven de sacristiedeur het Mariaraam. Dit triptiekraam bestaat uit drie lancetvensters, waarvan het middelste ongeveer een derde hoger is dan de buitenste twee. De voorstellingen verbeelden vier momenten uit het leven van Maria.
 

1. De eerste voorstelling (links) vertoont Maria's huwelijk met Jozef. De echtverbintenis wordt gesloten door een joodse priester, die gedeeltelijk tussen en achter Maria (links) en Jozef (rechts) zichtbaar is. Op de achtergrond een stad, die in grove trekken is aangeduid.
 

2. De tweede voorstelling (rechts) verbeeldt het bezoek van Maria aan Elisabeth. Maria (links), in verwachting van Jezus, zien wij in innige omhelzing met Elisabeth (rechts), op haar beurt in verwachting van Johannes, de doper en voorloper van de Messias. Op de achtergrond de contouren van bergland (vgl. Lc 1,39).
 

3. Onderin het middenvenster zien wij Maria in haar ontslapenis, temidden van de twaalf apostelen, die om haar heen staan en bij haar sterfbed knielen. Rechts onder bidt een van hen met een brandende kaars in de hand uit een gebedenboek. Op de achtergrond een kamerscherm.
 

4. Bovenin het middenvenster is de kroning van Maria door de goddelijke Drieëenheid uitgebeeld. Vader (links) en Zoon (rechts) zijn samen gezeten op een goudkleurige troon. Hun van blank tot zwart gevarieerde gelaatskleur symboliseert de universaliteit van God, Vader van alle mensen. Boven hen zweeft in een rode mandorla de Heilige Geest in de gedaante van een duif. Zij houden een kroon boven het hoofd van Maria: zij wordt gekroond tot 'koningin van de hemel'. Maria houdt haar armen bescheiden gekruist over de borst.
Van de vier momenten uit het leven van Maria is alleen haar bezoek aan Elisabeth in het Nieuwe Testament vastgelegd (Lc 1,39-56). Naar haar huwelijk met Jozef vinden wij alleen een indirecte verwijzing (Lc 1,27). Over haar levenseinde weten wij niets, evenmin als over haar kroning in de hemel.
 

Een oude legende wil dat Maria gestorven is temidden van de apostelen, terwijl haar ziel in ontvangst werd genomen door Christus. Zo wordt zij afgebeeld op Griekse en Russische iconen van haar Ontslapenis (Koimèsis, Dormitio). De voorstellingen van de ontslapenis en de kroning zijn voortgekomen uit vrome verbeelding van het christelijk geloof. Beide aspecten vallen liturgisch samen in het hoogfeest van Maria Tenhemelopneming (15 augustus), dat tegen het eind van de zesde eeuw in het gehele Byzantijnse rijk werd gevierd en vandaaruit naar Rome oversloeg.
 

Onder de vier afgebeelde scènes uit het leven van Maria ontbreekt de meest voorkomende: de boodschap van de engel aan Maria dat zij moeder van Gods Zoon zal worden. Maar een verklaring is snel gevonden: het raam is geplaatst temidden van een muurschildering, waarin Joep Nicolas de Boodschap aan Maria heeft uitgebeeld. Het Mariaraam wordt als het ware gedragen door het centrale geheim van Gods menswording. Vanuit dit geheim moeten de raamscènes verstaan worden: haar huwelijk met Jozef, haar bezoek aan Elisabeth, haar ontslapenis in Christus, haar kroning door de goddelijke Drieëenheid.
 

Omtrent het huwelijk van Maria met Jozef weten wij alleen dat zij 'verloofd was met een man genaamd Jozef, die uit het huis van David stamde' (Lc 1,27). Deze Jozef wilde afzien van het beoogde samenwonen met Maria uit respect voor de geheimnisvolle boodschap die zich aan haar voltrok. Maar in een droom werd hij van Godswege gerustgesteld: 'Jozef, zoon van David, wees niet bang uw vrouw Maria bij u te nemen, want wat bij haar tot leven is gewekt, is van de heilige Geest' (Mt 1,20). Jozef deed wat van hem in geloof gevraagd werd: 'Hij nam zijn vrouw bij zich, en hij had geen gemeenschap met haar voordat zij een zoon baarde. Hij gaf Hem de naam Jezus' (Mt 1,24-25). Zo werd het mysterie van de maagdelijke geboorte van Gods Zoon geborgen in het gezin, waarin de Mensenzoon kon groeien in zijn Messiaanse zending.
 

Het bezoek van Maria aan Elisabeth heeft een diepere betekenis dan de ontmoeting van twee aanstaande moeders. Het is de 'prenatale' ontmoeting van de Messias met zijn Voorloper, ingebed in de geloofsontmoeting van Elisabeth en Maria. Een natuurlijk levensteken als de sprong van het ongeboren kind wordt tot een stil geloofsgetuigenis, door Elisabeth verwoord: 'Gezegend ben jij onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht van je schoot. Waar heb ik het aan te danken dat de moeder van mijn Heer bij mij komt?' (Lc 1,42-43). Ook het antwoord van Maria is een geloofstuigenis: 'Met heel mijn hart roem ik de Heer, met al mijn adem juich ik om God, mijn redder; want Hij heeft omgezien naar zijn vernederde dienares' (Lc 1,4648).
 

Mede aan deze ontmoeting ontleent de Kerk haar vrouwelijk en moederlijk karakter. De eerste gelovigen zijn niet de apostelen, maar vrouwen: de moeders van de Messias en zijn Voorloper. De moeder Gods is als moeder van Christus
(IR) ook moeder van de Kerk. De ontslapenis van Maria en haar kroning vullen samen het middenraam: het zijn twee aspecten van één werkelijkheid. De dood van een christen is sterven in Christus én intreden in de goddelijke heerlijkheid. Eerder dan voor wie ook geldt dit volgens het geloof van de Kerk der eeuwen voor Maria. De dood omsluit de bekroning van het aardse leven. Ook in haar ontslapenis is Maria de moeder van de Kerk. Zij is hetzelfde moederlijke hart van de Kerk als op pinksterfeest. Zo wordt haar overgave bij de boodschap voltooid in haar laatste totale overgave aan Christus. Opvallend is in de kroningsscène het jeugdige uiterlijk van Maria's ongesluierd gelaat. In de andere scènes zien wij Maria gesluierd en met een 'ouder' gezicht. Heeft de kunstenaar willen uitdrukken, dat zij is uitgegroeid lot de gehele omvang van de volkomenheid van Christus' (Ef 4,13)?
 

Spiritualiteit. Het is de eeuwige Ontmoeting met de goddelijke Drieëenheid, die het hoogtepunt vormt van het gehele raam en er de eigenlijke spiritualiteit van is. Het is daarmee vooral een 'ontmoetingsraam'. De eeuwige Ontmoeting is voorbereid in drie andere, meer 'aardse' ontmoetingen: met Jozef in de huwelijkssluiting, met Elisabeth in de uitwisseling van hun geloof in de Messias, met Christus in het uur van haar dood. Meer dan een `Mariaraam' is dit glas-in-lood-raam een icoon van het christelijk leven, dat in geloof toegroeit naar de Eeuwige Ontmoeting.

Titus Brandsma

TITUS BRANDSMA ...
Onder het Apostelraam zijn op de noorder muur drie wandpanelen aangebracht, die " samen met de drie wandpanelen op de zuider muur" de levensweg van Titus Brandsma in zes taferelen in beeld brengen. Wij volgen vanuit het midden van de noorder beuk de drie panelen van links naar rechts (a-c). Het eerste paneel (links) verbeeldt Friesland, waar Anno Sjoerd Brandsma op 23 februari 1881 in Oegeklooster bij Bolsward geboren werd. Hij verliet zijn geboortestreek in september 1892 om aan het gymnasium Sint-Antonius van de franciscanen te Megen zijn middelbare schooltijd door te brengen. Het tweede paneel (midden) brengt zijn intrede in de Orde der karmelieten in beeld. In de karmel van Boxmeer begon frater Titus 17 september 1898 zijn noviciaat en leerde zich voegen in de geest en de traditie van de broeders van Onze Lieve Vrouw van de berg Karmel. Het derde paneel (rechts) brengt ons bij de mystieke weg die pater Titus is gegaan en die in 1935 in een godservaring bij de watervallen van Niagara (USA) een persoonlijk ervaringsmoment kende. Mystieke geschriften hielden hem levenslang bezig. Hij had oog voor het godsgeheim in het leven van iedere mens. Tegenover de drie wandpanelen bevinden zich, aan de achterzijde van de houten scheidingswand, acht verlichte vitrines, waarvan de geëxposeerde objecten corresponderen met de thematieken van de wandpanelen. Ze tonen voorwerpen en documenten uit het leven van Titus Brandsma.

 

Theresia van Lisieux

THERESIA VAN LISIEUX ...
Wij vervolgen onze tocht door de noordelijke zijbeuk en komen aan de andere zijde van het Apostelraam en links van het eerste wandpaneel bij het Theresia van Lisieuxraam.

Het triptiekraam bestaat uit drie lancetvensters, waarvan het middelste één derde hoger is dan de beide andere. In het linker venster zien wij een blanke gebaarde missionaris met witte tropenhelm op het hoofd en een witte toog aan. Tegen de achtergrond van een hut en palmbomen geeft hij met geheven vinger onderricht aan Javaanse kinderen en volwassenen om hem heen.
 

In het middelste venster staat in volle lengte de heilige Theresia van Lisieux, de voeten gehuld in sandalen, gekleed in het bruine habijt en de witte mantel van de ongeschoeide karmelietessen. Zij schouwt omhoog naar de hemel, vanwaaruit het Christuskind, in blauw gekleed en omstraald door een mandorla, haar een stroom van rode rozen toevertrouwt. Met haar rechterhand strooit zij de rode rozen over de aarde. In haar linkerarm draagt zij het kruisbeeld. Aan de voet lezen wij haar Latijnse naam afgekort: Sancta Theresia ab Infante Jesu (heilige Theresia van het Kind Jezus).
 

In het rechter venster zien wij een gebaarde blanke bisschop, gezeten vóór een altaar met kruisbeeld, tabernakel en kandelaars. Hij wordt geassisteerd door twee acolieten die zijn staf, respectievelijk het pontificale (boek voor de bisschop) dragen, en door een geknielde misdienaar in rode toog. Hun huidskleur varieert van blank naar bruin. De bisschop overhandigt aan een pas gewijde zwarte priester die geknield en bekleed met een nog opgerold kazuifel vóór hem ligt, de kelk en geeft hem daarmee de opdracht de heilige Eucharistie te vieren.
 

Marie-Franoise-Thérèse Martin werd 2 januari 1873 te Alenon geboren. In 1888 trad zij in de Karmel van Lisieux in, waar zij in 1889 ingekleed en op 8 september 1890 geprofest werd. Na een lang ziekbed overleed zij op 30 september 1897. Op verzoek van haar drie zussen, die karmelietes waren in dezelfde karmel, begon Theresia in 1895 aan haar autobiografische geschriften. In de vorm van enkele lange brieven legt zij getuigenis af van haar omgang met God. Haar leven en jeugdherinneringen worden gedragen door de liefde van Christus, die haar steeds vergezelt en achtervolgt. Daardoor krijgt deze 'geschiedenis van een ziel' een geheel eigen dimensie. `Ik zal daarom niet mijn eigenlijke leven gaan schrijven, maar mijn gedachten over de genaden die de goede God zich gewaardigd heeft mij te verlenen'. Aldus schrijft Theresia in haar eerste geschrift (A), dat zij bestemde voor haar zus Agnes, die na de dood
van moeder Martin haar tweede moeder was geweest en als priorin nog eens haar geestelijke moeder was.

In een tweede geschrift (B), een lange brief bestemd voor haar zus Marie, geeft Theresia gehoor aan haar verlangen om Jezus uitzinnig lief te hebben en geweldig veel goed te doen voor de wereldkerk. Hier vooral ontvouwt zij haar `kleine weg', die na haar dood zovele generaties van christenen geïnspireerd heeft. Zij beschouwt zichzelf als een klein kind. 'Maar hoe zal het zijn liefde tonen, want de liefde moet je bewijzen met daden? Welnu, het kleine kind zal bloemen strooien, het zal de koninklijke troon doen geuren van zijn heerlijke geuren, het zal met zijn zilveren stem het lied van de liefde zingen. Ja, mijn Welbeminde, zo zal mijn leven opteren... Ik heb geen ander middel om Je mijn liefde te bewijzen dan bloemen strooien: d.w.z. geen enkel offertje overslaan, geen blik, geen woord, profiteren van de kleinste dingen, en die verrichten uit liefde! Ik wil lijden uit liefde, en zelfs genieten uit liefde...

Op die manier zal ik bloemen strooien voor jouw troon'. grondthema de barmhartige liefde. `U weet het, mijn God, ik Gonzaga, als priorin opvolgster van Agnes. Ook hier is het Het laatste geschrift is opgedragen aan Maria van ik heb nooit anders verlangd dan U lief te hebben, ik jaag geen andere glorie na. Uw liefde is mij al in mijn jeugd tegemoet gekomen, zij is met mij opgegroeid, en nu is zij in een afgrond waar ik de diepte niet van peilen kan. Liefde trekt liefde aan. De mijne, o Jezus, verheft zich naar U. Zij zou de afgrond die haar aantrekt willen vullen. Maar helaas, het is zelfs geen dauwdruppel verloren in de oceaan. Om U te beminnen zoals U mij bemint, moet ik uw eigen liefde lenen, dan alleen vind ik rust'. De mystieke diepte van haar geestelijke groei krijgt een extra dimensie door de ongeneeslijke longziekte, waaraan Theresia sinds april 1896 leed. Zij raakte in een diepe geloofsnacht, waarin zij op 30 september 1897 gestorven is.

 

Maria kapel

MARIAKAPEL ...
Direct na het Theresia van Lisieux-raam komen wij in de Mariakapel. Hier bevindt zich een slanke, ingetogen beeltenis van de Moeder Gods met Kind. Maria wordt in de Kerk vanaf het begin vereerd als het ideale voorbeeld van de waarachtige christen. Haar jawoord op de goddelijke uitnodiging om moeder van Jezus te worden inspireert de christen tot een eigen jawoord op het leven met God, de medemens en zichzelf. Aan de voorspraak van de Moeder Gods wordt veel waarde gehecht. De absidiool heeft vier ramen, die symbolen uit het boek Genesis weergeven.

Deze Verbondsramen hebben gemeen, dat zij de verbondenheid van God met de mensen uitbeelden. Van links naar rechts zien wij: de geest die boven de wateren zweeft (Gn 1,2), de engel bovenaan de ladder in de droom van Jakob (Gn 28,12), de duif met de ark van Noach (Gn 8,8-12), de regenboog na de zondvloed (Gn 9,13).

 

Titus Brandsma achter bureau

TITUS BRANDSMA EN WANDPANELEN ...
In de zuider zijbeuk bevindt zich het tweede deel van de reeks wandpanelen en vitrines, waarmee wij bij onze rondgang door de kerk al in de noorder zijbeuk hebben kennis gemaakt. Wij volgen opnieuw de panelen van links naar rechts (a-c). Het vierde paneel (links) toont ons de hoogleraar Brandsma, in zijn werkkamer bezig met onderzoek van Middelnederlandse geestelijke teksten. Het vijfde paneel (midden) toont ons de journalist Brandsma, zoals hij zich inzette voor de beroepsopleiding van katholieke journalisten en voor de vrijheid van de katholieke pers sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Het zesde paneel brengt ons bij de martelaar, de zalige pater Titus, nadat hij zijn levensweg op 26 juli 1942 in het concentratiekamp Dachau voltooid had.
 

Tegenover de drie wandpanelen bevinden zich, aan de achterzijde van de houten scheidingswand, acht verlichte vitrines, waarvan de geëxposeerde objecten corresponderen met de thematieken van de wandpanelen. Ze tonen voorwerpen en documenten uit het leven van Titus Brandsma.


 

Melania de jongere

MELANIA de jongere ...
Vanaf de Tituskapei gaan wij de zuidelijke zijbeuk door en zien allereerst het Melaniaraam. Dit triptiekraam bestaat uit drie lancetvensters, waarvan het middelste een derde hoger is dan de beide andere. Ze geven elk een episode uit het leven van Melania weer.

Melania de Jongere (ca. 383-439), kleindochter van Melania de Oudere (ca. 342-409), werd in 383 te Rome geboren, trouwde en werd moeder. Zij stichtte in Rome en Noord-Afrika verschillende vrouwenkloosters voor vrijgekochte slavinnen. Zij trok in 417 naar het heilig Land, waar zij met eigen geld verschillende kapellen en kloosters bouwde. Zij leerde in de Egyptische woestijn de woestijnvaders en "moeders" kennen en ontving in Jerusalem geestelijke leiding van de heilige Hiëronymus. Melania stierf in 439 te Jeruzalem.
 

In het linkerraam zien wij Melania met een groen aureool, gekleed in een bruin habijt, zittend op een bruine, met kussens bezette zetel op een blauwe loper met gele franjes, schrijvend op een perkamenten rol. Op de achtergrond van een berglandschap zien wij de contouren van een kloostercomplex met monialen. Een zuster luidt devoot de kloosterklok.
 

In het middenvenster staat Melania met een groen aureool, in orante-houding de handen geheven. Een hand uit de hemel reikt haar in een stroom van lichtstralen een kroon aan. Op de achtergrond het silhouet van een klooster met een klokkentorentje en een doorkijkje, wellicht op een ligbed, dat de cel van Melania zou kunnen aanduiden. Aan de voet van het raam de naam van de heilige: Sancta Melania.
 

In het rechtervenster zien wij een vrouw in dure kleding, met een blauw aureool, gaven uitdelen aan een groep armen die haar omstuwt. Kennelijk zijn hiermee symbolisch de volgelingen van Melania aangeduid, die in de geest van Melania hun zegenrijk charitatief werk verrichten. Op de achtergrond een stad met een kerk. Het triptiekraam laat drie momenten zien van één en hetzelfde vrouwenleven. Het is een leven van inkeer in God (links), dat zijn inspiratie in het gebed (midden) vindt teneinde tevens een leven van uitkeer naar mensen (rechts) L te zijn. Hier vinden contemplatie en actie beide hun ene bron: de goddelijke liefde die de mens beweegt tot waarachtige liefde voor zichzelf, de ander, en God.

 

Titus Brandsma in Dachau

TITUS BRANDSMAKAPEL ...
Tegenover de Mariakapel is de gedachteniskapel van de zalige Titus Brandsma gelegen. Vier ramen herhalen veelvuldig het symbool van de vurige tongen. Tussen deze ramen hangt de beeltenis van Titus Brandsma in gevangeniskledij. Deze geleerde karmeliet heeft vele jaren in Nijmegen gewoond. Op 19 januari 1942 werd hij om zijn landelijke anti-advertentiecampagne tegen de Nationaal-Socialistische Beweging door de Duitsers gevangen genomen.

Na gevangenschappen in Scheveningen en Amersfoort stierf hij op 26 juli van hetzelfde jaar in het concentratiekamp Dachau. In 1985 werd hij als martelaar zaligverklaard. Het proces van zijn heiligverklaring is ver gevorderd. Anno Sjoerd Brandsma werd 23 februari 1881 in Oegeklooster bij Bolsward geboren. Hij bleef zijn leven lang hartstochtelijk Fries. Op verschillende terreinen van het katholieke Friesland zette hij zich in, zoals voor de bouw van een gedachteniskapel ter ere van Sint-Bonifatius te Dokkum.
 

Na zijn intrede in de Karmel in 1898, waarbij hij de naam van zijn vader als kloosternaam aannam, werd Titus bovenal karmeliet. Al in het noviciaat schreef hij: 'Ik ben heel gelukkig hier op mijn cel of onder de andere fraters zoals men dat van mij vordert'. Zijn leven lang droeg hij zijn cel om zich heen als een onzichtbare mantel. Nog in de gevangenis van Scheveningen toonde hij zich gelukkig in zijn cel, totdat hij deze laatste geborgenheid uit handen moest geven.
 

In zijn werkzaam leven heeft Titus Brandsma zich op vele terreinen van het kerkelijk en maatschappelijk leven bewogen. Hij legde met de stichting van twee middelbare scholen onder leiding van de karmelieten de grondslag voor de Stichting Carmelcollege (thans 14 scholengemeenschappen, 41.000 leerlingen). Hij was mede-oprichter van de Katholieke Universiteit Nijmegen in 1923, waaraan hij tot zijn dood hoogleraar was in filosofie en mystiek. Met tal van publicaties over het eigen geestelijk erfgoed van de Nederlanden wilde hij mensen van eigen tijd een geestelijk houvast bieden. in 1935 hield hij in Amerika een serie lezingen over de mystiek van de Karmel. Als journalist schreef hij onder meer voor De Stad Oss en De Gelderlander en spande hij zich in voor de beroepsopleiding van katholieke journalisten.
 

In de Tituskapel bevindt zich verder een urn met as uit een massagraf te Dachau. De urn verbeeldt zowel de anonimiteit waarin Titus Brandsma is ondergegaan alsook de aandacht die tal van lotgenoten met hem verdienen: in de persoon van de zalige Titus eren wij allen die om de hogere waarden van het leven zijn (en worden!) omgebracht.


 

Elisabeth van Hongarije

ELISABETH VAN HONGARIJE ...
Voorbij het Jezuïetenraam komen wij bij het Elisabeth van Hongarije-raam. Dit triptiekraam bestaat uit drie lancetvensters, waarvan het middelste één derde hoger is dan de beide andere. Het linkervenster toont een oude man in groen met paars gekleed en rechts, die met een voet een opstapje betreedt en eerbiedig smekend opziet naar de figuur in het middenvenster. Het rechtervenster vormt als het ware een spiegel van het linkervenster.

Wij zien een oude vrouw, in paars met groen gekleed, leunend op een stok, de rechterhand geheven en eerbiedig smekend opkijkend naar de figuur in het midenvenster, terwijl zij met een voet een opstapje betreedt. De heilige in het middenvenster is Elisabeth van Thuringen of Hongarije. Zij is en face afgebeeld met een koningskroon en gekleed in een fraaie robe met een blauwe mantel. In de plooien van de mantel draagt zij gele en rode rozen met groene bladeren. De rozen hebben betrekking op het zogenaamde rozenwonder, een motief dat pas in de 15de eeuw in haar levensbeschrijvingen opduikt en waarschijnlijk stamt uit het leven van Elisabeth van Portugal. Tegen de zin van haar man deelde Elisabeth brood aan de armen uit. Toen haar man haar een keer betrapte, veranderde het brood vóór zij ogen plotseling in rozen.
 

Elisabeth was de dochter van koning Andreas II van Hongarije en van Gertrudis van Andechs-Meran. Zij kwam al in 1211 naar de Wartburg (waar in de 16de eeuw ook Maarten Luther een tijd zou verblijven), om met haar verloofde, Lodewijk, zoon van de landgraaf van ThUringen, te worden opgevoed. In de hongersnood van 1226 was zij een toonbeeld van naastenliefde. Na de dood van haar gemaal in 1227 werd Elisabeth, moeder van drie kinderen, door haar zwager Heinrich Raspe verjaagd en leefde zij in vrijwillige armoede als franciscaanse derdeordelinge in Marburg.
 

Haar geestelijke leidsman Conrad van Marburg OFM (+ 1233) getuigde in 1232 in een brief aan paus Gregorius IX van haar: 'Afgezien van deze werken van haar actief leven, moet ik voor God bekennen dat ik zelden zo'n contemplatieve vrouw gezien heb. Sommige religieuzen, mannen zowel als vrouwen, hebben Elisabeth gezien, toen zij uit de afzondering van het gebed terugkwam. Dan straalde haar gezicht en uit haar ogen kwamen stralen als die van de zon'.
 

Elisabeth stierf te Marburg op 17 november 1231, werd reeds in 1235 heiligverklaard. Haar gebeente werd in 1236 overgebracht naar een ter ere van haar gebouwde kerk, de Sint-Elisabethskerk te Marburg. Haar naam is verbonden aan de Sint-Elisabethsvloed (18/19 november 1421), een overstromingsramp die vele dorpen verwoestten en waardoor de huidige Biesbosch ontstond.
 

Het triptiekraam laat in enigszins gestileerde vorm de dubbele geest van Elisabeth zien. Zij is zowel de vrouw die een in God geborgen leven leidde, als de vrouw die de armen aantrok, de armen tot zich toeliet, in de 'armen' Christus herkende.

 

Tabernakel

SACRAMENTSKAPEL EN AANBIDDING ...
Nu wij de vier vrouwen-ramen, gewijd aan Maria, Theresia van Lisieux, Melania en Elisabeth van Hongarije, nader beschouwd hebben, valt op hoe zij als het ware de monumentale mannen-ramen, gewijd aan de apostelen, respectievelijk de jezuïeten, ter linker en ter rechter zijde schragen. Zijn niet de vrouwen het sterkste draagvlak van de 'gemeenschap rondom de verrezen Heer' die wij Kerk noemen? In tijden van crises binnen de Kerk zijn het steeds de vrouwen geweest, die als Maria 'alles in haar hart bewaard en overwogen' hebben.
 

AANBIDDING ...
Voorin de zuidelijke zijbeuk is de Sacramentskapel (rechts voorin vanaf het ingangsportaal). Daar staat op een stenen altaar het tabernakel, een versierde kluis voor de bewaring van het heilig Sacrament of Allerheiligste. Zo wordt het
geconsacreerde brood genoemd, dat na de Eucharistie is overgebleven. Hiervan wordt in een viering van woord en communie aan de gelovigen de communie uitgereikt. In de muurnis rechts is uit eerbied voor het Allerheiligste een altijd brandend licht opgesteld, de zogenaamde `Godslamp'.
 

De tabernakeldeuren dragen van links naar rechts de beeltenis van de aartsengelen Michaëi (met zwaard en weegschaal) en Gabriël (met staf en banderol Ave Maria). Met het zwaard overwon Michaël de strijd tegen de draak (Apk 12,7-8); sinds de late middeleeuwen geldt hij ook als `zielenweger' in het Laatste Oordeel (vgl. Mt 16,27). Gabriël bracht aan Maria de goddelijke boodschap dat zij de moeder van Jezus zou worden (Lc 1,26-38). In de absidiool zien wij vier decoratieve ramen, waarin het florale motief (witte lelietak: symbool van de zuiverheid van Jozef) veelvuldig herhaald wordt.

 

Heilige Familie

 

HEILIGE FAMILIE ...
Op de zuidelijke muurschildering zijn enkele taferelen uit het leven van Sint-Jozef geschilderd. In het linker tafereel zien wij Jozef en Jezus buiten bezig aan de draabank van de timmerwerkplaats, terwijl Maria zich in huis aan het spinnewiel ophoudt. In het rechter tafereel zien wij Maria met Jozef, die Jezus omarmt, buiten op de warande voor het huis zitten aan een broodmaaltijd. In het middelste tafereel is het sterven van Jozef uitgebeeld in een huiskamer temidden van Maria en Jezus. Onder de drie scènes is over de volle lengte de herkomst van de schildering vastgelegd: De Schildering dezer Kapel is geschonken door gezinnen van Arbeiders uit het Sint Josefsrectoraat.

Met deze muurschildering wordt uitgedrukt hoe het gezin het eigenlijke draagvlak van het christelijk leven is. Hier wordt de mens opgevoed tot christen. Hier leert hij zelf de waarden die hij op zijn beurt aan het volgende geslacht door te geven heeft. De heilige Familie werd in het grootste gedeelte van de 20ste eeuw beschouwd als het voorbeeld bij uitstek voor elk christelijk gezin. De aanwezigheid van deze muurschildering houdt het besef levend dat de Titus Brandsma Gedachteniskerk als huis van God vooral een huis voor gewone mensen is, waar ieder zich thuis mag voelen.
 

Het heengaan

AFSCHEID en HEENGAAN ...
Wij zijn weer terug in het midden van de kerk en lopen door het liturgisch centrum naar de westzijde, waar zich de in- en uitgang bevindt. Boven zien wij in de noordelijke en zuidelijke muur van het schip tezamen vier engelenramen. Aan de zuidzijde, van oost naar west gezien eerst een engel engel in het rood met een bazuin, daarna een engel in het paars met een slaghout. Ertegenover in de noordelijke muur, van oost naar west gezien eerst een engel in oker met een kromhoorn, daarna een engel in het blauw met een lier.

De vier musicerende engelen brengen het apocalyptisch visioen van de eindtijd in beeld: 'Daarna zag ik vier engelen op de vier hoeken van de aarde staan, die de vier winden van de aarde in bedwang hielden, zodat er geen wind zou waaien over land of zee of door enig geboomte. En ik zag een andere engel opstijgen van de opgang van de zon, met het zegel van de levende God. Hij riep met luide stem tot de vier engelen, aan wie macht gegeven was om schade toe te brengen aan land of zee: "Breng geen schade toe aan land of zee of aan de bomen voordat wij de dienstknechten van onze God met het zegel op hun voorhoofd getekend hebben"' (Apk 7, 1-3).
 

In de westfagade is een groot decoratief raam geplaatst, dat licht werpt op het grote symfonische kerkorgel. Aan deze zijde is de uitgang van de kerk. Hierdoor verlaten wij gedurende ons leven steeds deze kerk, die ons op haar eigen unieke wijze herinnert aan onze roeping tot christen. Eens zullen de engelen ons oproepen om voorgoed de kerk te verlaten en zal ook over ons het schitterende gezang van de Kerk der eeuwen klinken: 'Naar het paradijs mogen de engelen jou geleiden. Bij jouw aankomst mogen de martelaren jou ontvangen' (In paradisum). Pas dan zullen wij weten dat onze roeping vervuld, ons leven voltooid zal zijn.