Toch was het niet zo
eenvoudig om te mogen intreden want eerst moest een studie in het
klooster van Echt in Limburg gevolgd worden. Zo’n studie kostte
wel driehonderd gulden per jaar en vader verdiende bij Hunink maar
tien gulden per week. Toen vader echter van Hein begreep dat het
geen bevlieging was besloot hij rijke kennissen om een bijdrage te
vragen. Vooral door mijneer Van der Poel, die zijn baas was bij
Hunink, kwam het geld uiteindelijk bijeen.
Tot zijn zestiende jaar studeerde
hij op het religieuze college in Echt. Tijdens de vakanties verbleef
Hein altijd een paar dagen in klooster Sion om zoveel mogelijk
kennis te nemen van het kloosterleven. Ook was er dan een gesprek
met de prior, die wilde alles weten over zijn studieresultaten en
hij werd wat getest.
Dat testen was echt nodig want
Trappist zijn was vooral in die dagen niet eenvoudig. Prior Jacobus
probeerde dan in te schatten of Hein zich zou thuis voelen in de
kloostergemeenschap waarin het leven toen uiterst sober was en een
strenge tucht heerste.
*24 Uur per dag was er een absoluut
stilzwijgen, alleen als het echt nodig was mochten de monniken
spaarzaam communiceren met een gebarentaal. De filosofie daarvan
was: "Het stilzwijgen brengt de kloosterling vanzelf tot
overdenking van het hemelse" en " Door het stilzwijgen
worden veel fouten vermeden". Een monnik koos voor een leven
van bidden en werken ten dienste van God. Zeven keer per dag werd
(en wordt ook nu nog) gezamenlijk door alle monniken in de
kloosterkerk gebeden: 4.15u nachtwake~7.00u Lauden en
Eucharistie~9.45u Terts~12.15u Sext~14.20u Noon~17.30u
Vespers~19.30u Dagsluiting.
Binnen de kloostermuren moest toen
altijd een serene rust zijn, lawaai maken was uit den boze, ook het
tonen van emoties zoals lachen en huilen. De monniken waren totaal
afgesloten van de buiten wereld, er was geen krant, radio of
telefoon. Familie bezoek werd spaarzaam toegestaan. Het eten was
enkel vegetarisch. De hygiëne was ook uiterst sober want alleen
handen, voeten en gezicht werden met water en een stukje kleizeep
gewassen. De monniken droegen dag en nacht hetzelfde habijt; eens in
de twee weken werd het verschoond.
Pater Desiderius vertelt nu:
"Toch voelde ik mij prettig in de groep en wist dat ik het
fysieke juk kon dragen".
In 1928, vlak voor zijn vertrek
naar Sion, zei vader "Hein, weet goed wat je doet. Je kunt je nù
nog bedenken en pastoor worden, dan krijg je altijd op tijd je
sigaartje en je wijntje", maar Hein was zeker van zijn zaak en
zette door. Na een postulantenperiode van een maand trad hij in en
werden zijn burgerkleren verruild voor novicekleding. Voortaan
heette hij: ‘Desiderius’.
Er volgden een zgn.
noviciaatperiode van twee jaar waarin veel gestudeerd moest worden
en er geen contact met familie was toegestaan. De zwijgplicht moest
voortaan in acht genomen worden, alleen tijdens de lessen mocht er
gesproken worden. Uit een Frans boekje leerde je hoe de gebarentaal
van de Trappisten functioneerde.
*Enkele voorbeelden van de
gebarentaal:
voor het woord = vrouw = moest je met je wijs- en middelvinger langs
je voorhoofd strijken. Het gebaar voor = brood = is een driehoek met
je vingers maken, = arbeid = is twee vuisten op elkaar.
Ook alle leefregels van het
klooster moesten geleerd en gerespecteerd worden. Elke monnik kreeg
bij een overtreding een tuchtstraf. Voor een kleine overtreding
moest hij een paar ‘Weesgegroetjes’ bidden. Voor ernstige
overtredingen moest de monnik bijvoorbeeld voor de eetzaal plat op
de buik gaan liggen en vervolgens moesten alle medebroeders dan bij
het naar binnen gaan over hem heen lopen. Een andere straf was dat
de overtreder tijdens de maaltijd de voeten van alle medebroeders
moest kussen.
Pater Desiderius vertelt. "Ik
was nog helemaal niet zo lang in het klooster toen ik vreselijke
kiespijn kreeg, ik mòest naar een tandarts. De prior wist een
afspraak voor mij te maken bij tandarts Rosendaal in Deventer.
Gerrit Steerneman was de koetsier van Sion (hij woonde in de
dependance van ons gastenhuis en hielp altijd met boodschappen doen
en met allerlei klusjes). Snel reed hij mij met zijn koetsje naar de
stad. Daar aangekomen wilde de tandarts twee kiezen trekken zonder
verdoving, dat vond hij beter. Ik vond het goed maar o, wat een pijn
deed ‘t! Het leek wel of hij wilde testen of ik echt niet zou
vloeken. Gelukkig braken de kiezen niet af en lukte het om de nare
dingen te trekken".
"Regelmatig waren er
gesprekken met mijn geestelijke leider om de vorderingen te testen
en om te controleren of mijn karakter sterk genoeg was om het zware
sobere leven ten dienste van God vol te houden."
Na twee jaar werd door de hele
gemeenschap over een novice gestemd of hij in de communiteit mocht
blijven. Dat ging anoniem met balletjes: iedere broeder deed een wit
of zwart balletje in een busje; als er meer dan tweederde wit bleek
te zijn werd de novice goed genoeg bevonden voor nog eens drie jaar
opleiding in het klooster. Na voltooiing van die periode volgde er
nogmaals precies zo’n stemming met balletjes. Als de meerderheid
van de paters weer ‘voor’ was dan werd hij aangenomen en mocht
hij enkele dagen daarna ‘de Gelofte’ afleggen in een plechtige
hoogmis dwz: -Gelofte van armoede en geen bezit. –Gelofte van
gehoorzaamheid aan abt, overste en de regel. – Gelofte van het
celibatair leven.
Sion kon in de eigen
behoeftes voorzien
Pater Desiderius behoort tot de
kloosterlingen met een goede vooropleiding, zij waren toen
herkenbaar aan een gebroken wit habijt met daarover een zwart
schouderkleed, ook wel scapulier genoemd. (Na het 2e
Vaticaans Concilie in de jaren zestig, vorige eeuw, werd dit de
dracht van alle bewoners van Sion). Deze paters moesten naast
beperkte handarbeid voor het klooster zich bekwamen in de filosofie,
theologie, kerkrecht, kerkgeschiedenis, Grieks, Latijn enz. enz.
Door deze studie konden zij later zelf les geven aan medebroeders.
Enkele paters volgden in Sion de priesteropleiding. Als de zes tot
acht jaar durende studie met goed gevolg voltooid was volgde de
priesterwijding in Utrecht. Daarna mochten ze, als daar om gevraagd
werd, assisteren in de parochies van Raalte, Lettele, Schalkhaar of
Boskamp.
Vooral
in de oogsttijd moesten de paters meehelpen bij de arbeid op het
land (zoals bij het hooien en het opbinden van rogge) anders zou men
handen tekort komen ook al werden er in zo’n periode
boerenknechten uit de omgeving ingehuurd.
Er waren toen ook zgn. lekenbroeders, herkenbaar aan hun andere,
geheel bruine habijt. In aantal vormden zij ongeveer de andere helft
van de communiteit. Vaak waren deze broeders afkomstig uit het
arbeiders- of boerenmilieu en hadden weinig vooropleiding. Na de
‘Gelofte’ werden zij verantwoordelijk voor veel arbeid die
gedaan moest worden in en rond het klooster. Dagelijks verrichtten
zij acht uur lijfelijke arbeid; de rest van de dag was gevuld met
gebed en geestelijke lezing.
Soms was er voor lekenbroeders die
achter op het land werkten zelfs geen tijd om in de kloosterkerk te
komen bidden, het was echter toegestaan om in zo’n situatie ter
plaatse aan hun gebedverplichting te voldoen. Voor de korte
gebedsdienst stelden zij zich dan plechtig in twee tegenover elkaar
staande rijen op in het open veld.
Elk Trappistenklooster moet
selfsupporting zijn, daarom was er in het klooster een eigen
bakkerij, een wasserij, een schoenmakerij, een bibliotheek enz. enz.
De kapperbroeder knipte elke maand het haar, het
‘Trappistenkransje’ werd dan weer mooi in model geknipt.
Klooster Sion kreeg de meeste inkomsten uit opbrengsten van het
boerenbedrijf. Het was daarom essentieel dat de boerbroeder een
vakman was. Er werden koeien, varkens en kippen gehouden. De
groentetuin en de boomgaard waren ook belangrijk maar meer om in de
dagelijkse behoeften van Sion te voorzien, de kloosterlingen waren
immers vegetariërs.
Pater Desiderius vertelt: "De
varkens werden gehouden in de oude boerderij ‘het Vulik’; ik
weet nog goed hoe dagelijks in een grote teil een smerige brei voor
hen werd gebrouwen. Alleen van het kijken ernaar werd ik al
misselijk, maar de varkens vonden het heerlijk. Onze fokstier was
beroemd, ik had echter altijd angst voor het beest. Gelukkig hoefde
ik alleen maar elke dag voor de kippen te zorgen."
*In 1934 overleed prior Jacobus,
hij had het Sion zesendertig jaar sober en met strenge tucht geleid.
Prior Gabriël tevens cantor van het Trappistenklooster ‘De
Achelse Kluis’, volgde hem op. Mede door zijn toedoen werd het
Diepenveense klooster in 1935 na een generaal kapittel door
aartsbisschop Mgr. de Jong uit Utrecht in een plechtige mis verheven
tot ’Abdij Sion’, hierdoor werd het helemaal zelfstandig en
kreeg het veel meer aanzien. Abt Gabriël, zelf van boeren afkomst,
nam de modernisering van het boerenbedrijf voortvarend ter hand, zo
kocht hij ter vervanging van zeis en zicht meteen een, door paarden
getrokken, gras- en maaimachine. Ook de kerk werd verfraaid en
voorzien van een mooi pijporgel.
Pater Desiderius vertelt: "Hij
was een hele goede cantor en gaf zelf twee keer in de week zangles
aan ons, waardoor de gregoriaanse gezangen nog mooier werden. Van
hem kreeg ik later de leiding over de kippenfarm en mocht ik ook wel
eens Griekse les geven aan een aantal novicen".
"Ik weet nog goed dat wij bij
de nationale verkiezingen in het schooltje van dorp Diepenveen
moesten stemmen. Gerrit Steerneman had dan zijn koets extra mooi
schoongemaakt en bracht ons er dan in groepjes naar toe. Het was
altijd leuk om te doen, want van de abt kregen wij dan toestemming
om te mogen praten en hij gaf ieder van ons twee sigaren. Één voor
de heenweg en één voor de terugweg."
De Tweede
Wereldoorlog
De bewoners van abdij Sion hebben
weinig gemerkt van de inval van de Duitsers in ons land, alleen maar
wat verre explosies en voorbij ronkende vliegtuigen. Echte strijd is
er hier toen ook niet gevoerd, Salland behoorde namelijk niet tot
onze eerste verdedigingslinie.
In de eerste jaren erna merkte je
nauwelijks iets van de bezetting en het kloosterleven werd niet echt
verstoord.
Pater Desiderius vertelt: "In
de oorlog hadden wij naast de kloostermuur ook nog een maïsveldje.
Ik was er met een novice aan het schoffelen toen hij tijdens een
rustpauze voorstelde om wat over het aangrenzende landgoed de
Kranenkamp te lopen. Daar aangekomen zag hij een bootje in de
vijver. De novice wilde heel graag even proberen of hij kon roeien
en vroeg mijn toestemming. We zaten nog maar net in het bootje toen
plotseling onze Abt verscheen. Heel toevallig leidde hij daar net
een groepje dames rond; hij liep voorbij zonder iets te zeggen maar
keek met een afkeurende blik. We schrokken beiden enorm. De volgende
dag was het kapitteldag en ik was voorbereid op een forse straf.
Tijdens dat beraad zei vader Abt:….. moeten jullie nu eens horen,
broeders, wat ik gisteren gezien heb. …..en hij vertelde het hele
verhaal. Gelukkig was zijn oordeel mild en liep het met een sisser
af".
De situatie werd pas echt anders
toen de geallieerden vanuit Frankrijk succesvol oprukten naar ons
land. Op last van de Duitse bezetter moest het Trappistenklooster
‘de Achelse Kluis’, bij de Belgische grens, sluiten. Liefdevol
werden daarvan 50 bewoners in Sion opgenomen, nu had abt Gabriël de
taak om 110 monniken door deze moeilijke tijden te voeren. (Eind
1944 werd ook nog de familie Struik, een protestant gezin met tien
kinderen uit Schalkaar waarvan het huis in beslag was genomen door
de SS, in Sion onderdak gegeven.)
Pater Desiderius vertelt:
"Door de afwezigheid van kranten, radio ed. en onze zwijgplicht
waren we nooit echt goed op de hoogte van hoe de oorlog verliep.
Alleen de abt was beter geïnformeerd, want hij had wèl een radio
in zijn kluis. Als er geallieerde successen waren, vertelde hij het
ons. Wij konden en mochten onze blijdschap dan enkel tonen met een
simpel handgebaar en een klopje op ons hart".
"In de laatste winter van de
oorlog verschenen er bij ons aan de poort duizenden ‘etenhalers’
uit het westen. Het was onze eer om ze nooit teleur te stellen, al
gauw kon dat alleen nog na verdere beperking van ons eigen karige
eten. Deze mensen hadden om bij ons te komen vaak enorme afstanden
gelopen waardoor hun voeten soms helemaal stuk waren en wij moesten
ze dan verzorgen."
De situatie gaf steeds meer
aanleiding tot zorgen; tot twee keer toe heeft de gemeenschap na een
bevel van de Duitsers op het punt gestaan om klooster Sion te
verlaten, maar vader Abt heeft het gelukkig kunnen verhinderen.
Gevaar voor uitzetting bleef echter steeds aanwezig en het maakte de
kloosterlingen bang voor wat hen te wachten stond. Ook omdat vanuit
Schoonheeten steeds vaker de beruchte V1’s werden gelanceerd, die
langs Sion richting Deventer vlogen. De eindbestemming behoorde de
belangrijke geallieerde haven Antwerpen te zijn, maar ieder wist dat
deze vliegende bommen nog wel eens eigenwijs konden doen.
Vlak voor de bevrijding werd het
nog extra spannend, want de Duitsers hadden in de toren van de abdij
een radio- en luisterpost ingericht. Ook omdat Duitse soldaten zich
op het laatst dicht bij het klooster hadden ingegraven en met
granaten de oprukkende Canadezen bij de Raalterweg bestookten,
bestond het gevaar voor een geallieerd bombardement en daarom
sliepen de monniken toen in de kelders van Sion. Uiteindelijk kwam
het niet tot een grootschalig treffen en gelukkig trokken de
Duitsers midden in de nacht van 10 op 11 april weg over de
landerijen van Sion, via - wat nu de Bevrijdingsweg heet - richting
Olst en daarna de IJssel over.
Pater Desiderius vertelt: "Al
in de vroege morgen reden Canadese tanks in colonne naar onze poort.
Vader Abt liep ze blij maar waardig tegemoet gevolgd door de hele
communiteit. De commandant van de brigade sprong van de voorste
tank, boog en kuste de ring van abt Gabriël. Wat was dat een
verschil in beschaving ten opzichte van dat rommelige zootje
Duitsers van de laatste maanden, die alleen maar hadden gegrauwd en
gesnauwd! Wat waren wij opgelucht en blij! De gehele buurt van de
Kranenkamp genoot daarna met ons van hun chocolade en
sigaretten".
De woelige jaren
zestig en de tijd erna
Na de bevrijding keerde het normale
leven weer terug in het klooster. In 1952 werd pater Malachias de
nieuwe abt. Hij was heel aardig, maar eigenlijk had hij een te zacht
karakter voor de moeilijke tijden waarmee hij later geconfronteerd
werd. De maatschappij veranderde sterk na de oorlog en het
bijbehorende vrije denken begon ook langzaam binnen de kloostermuren
door te dringen. Er waren nog wel nieuwe intredingen maar de meeste
nieuwkomers konden het sobere leven van onze communiteit niet
verdragen en vertrokken ook weer spoedig. Vooral na het Tweede
Vaticaanse Concilie in de jaren zestig veranderden er heel veel
regels in de orde, zo vervielen de regel tot afzondering van de
buitenwereld en de zwijgplicht.
Doordat de kloosterlingen vrijer
mochten leven en veel meer kontakten hadden met mensen buiten de
poort raakten sommige broeders, die soms al jarenlang in de
communiteit van Sion leefden, het spoor bijster en traden uit. Het
gevolg was dat voor enkele taken hulp van buiten de kloostermuren
nodig werd. Zo werd later het hele boerenbedrijf verpacht aan boer
De Munnik. Hij nam zijn intrek in de dependance van het gastenhuis,
dat overbodig was geworden. (Vroeger mochten hier vrouwelijke gasten
van Sion logeren)
Pater Desiderius vertelt: "Die
vernieuwingen hadden ook voordelen. Zo ging een lang gekoesterde
wens van mij in vervulling, want toen ik 65 jaar werd mocht ik met
een echt vliegtuig naar het bedevaartsoord Lourdes. Het was een reis
om nooit te vergeten!"
"Historisch gezien waren er
ongekend grote aantallen monniken en religieuzen die de kloosters
bevolkten in Nederland in de periode 1850- 1950. De aantallen zijn
sindsdien teruggelopen naar meer normale proporties. Generaties
wisselen elkaar af. Ik ben de laatste monnik van Abdij Sion die nog
de begintijd onder Dom Jacobus heeft meegemaakt. Ik heb in de loop
van de tijd van veel broeders afscheid moeten nemen, maar ik heb ook
nieuwe broeders mogen begroeten. Van de huidige achttien monniken op
Sion is de helft ’nieuw’, dat wil zeggen: monniken die in de
afgelopen tien tot vijftien jaar zijn binnengekomen, en die zijn
gebleven!"
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~