naar vorige pagina

Pater Desiderius verteld ..

 

[De hyperlinkbalkfunctie is niet beschikbaar in dit web]


 

              
       
  Teksten> P. Desiderius vertelt     Mail naar Sion.


P
ater Desiderius Geijsen
Geboren 13 september 1911
Adres: Abdij Sion, Vulikerweg 6 te Diepenveen.
Op 19 januari 2002 geïnterviewd door Wilbert Derksen.
Met dank aan de Historische Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving.

Eind negentiende eeuw ontstond er door toename van het aantal monniken bij de Trappistenorde in Nederland de wens tot oprichting van een derde klooster. Door toedoen van de Zwolse advocaat mr. Vos de Waal werd dit keer een vestiging ’boven de grote rivieren’ gezocht en Diepenveen werd uitverkoren. Diverse gebouwen van landgoed Frieswijk werden voor en door de monniken geschikt gemaakt, zodat hier in 1883 het nieuwe klooster kon starten. Uiteindelijk bleek deze locatie, zo dicht bij de stad Deventer, niet ideaal en er werd geprobeerd om in de omgeving een wat meer afgelegen en rustiger gebied te vinden. Na bemiddeling van de Diepenveense landmeter Hendrik Roetert Steenbruggen werd besloten tot de aankoop van twee boerderijen- ‘De Vulik’ en ‘Het Leeuwen’-, iets zuidelijk van Wesepe. Op de bijbehorende grond, ongeveer 58 hectare, werd het nieuwe klooster Sion met een agrarisch bedrijf opgebouwd. Het werd in 1890 in gebruik genomen. Pater Benedictus werd de eerste prior. De monniken hadden een streng leven van landarbeid, meditatie en gebed -‘Ora et Labora’. Ze leefden van wat met hun eigen handen verkregen was. Boven de toegangspoort staat geschreven:’ Urbs Fortitudinis Nostrae Sion’, dwz ’ Sion is voor ons een veilige stad’.

De eerste religieuze kennismaking

Pater Desiderius werd in 1911 als Hein Geijsen geboren in een katholiek gezin in Borne. Eigenlijk was hij het negende kind maar twee zusjes waren al voor zijn geboorte gestorven. Kindersterfte kwam toen nog veelvuldig voor. Op zijn vijfde jaar verhuisde het gezin naar Bergen op Zoom omdat vader daar een huurhuis en beter betaald werk kon krijgen in een slagerij. Pater Desiderius vertelt: "Het was toen midden in de Eerste Wereldoorlog; omdat het stadje vlak bij de Belgische grens lag kregen we al snel Nederlandse soldaten bij ons ingekwartierd. Ik weet ook nog goed dat er later een Duits vliegtuigje vlak bij ons huis neerstortte."

Ook hier had hij een fijne jeugd. Hein had vele vriendjes en er was altijd wel een broer of zus in de buurt om mee te spelen, want vader en moeder hadden na hem nog vijf kinderen erbij gekregen en zo bestond het gezin dus uit veertien personen. Op school kreeg hij les van paters en in de kerk mocht hij meehelpen als misdienaar. Leuk werk vond hij dat en hij leerde er ook al wat Latijnse woorden. Hein kreeg steeds meer waardering voor het religieuze werk, maar het was waarschijnlijk ook door de leuke brieven van tante Rika, die als zuster bij de Witte Paters in Afrika werkte, dat hij wist wat hij later wilde worden: missionaris!

Vader’s nieuwe werk in de slagerij was erg zwaar, want hij moest er zeven dagen in de week werken. Toch heeft hij het nog vijf jaar volgehouden, toen vertrok het gezin naar Deventer waar veel familie woonde. Vader kon werk krijgen bij Hunink’s vleesfabriek maar omdat er nog geen huis was moest het hele gezin verdeeld worden over de diverse ooms en tantes.

Zo kwam Hein ook een tijd bij familie terecht die protestant was. Voor het slapen gaan moesten hij en zijn neefjes altijd even van tante op de knieën bidden. Hein begreep maar niet waarom zijn neefjes van hun moeder, heel anders dan hij, het Onze Vader mochten bidden. Ook vond hij het raar dat hij op zondag nooit met oom en tante mee mocht naar hun kerk, altijd moest hij persé met zijn vader en moeder mee naar een andere kerk.

Na een jaar hadden zijn ouders eindelijk een huis in Boskamp gevonden en het gezin kon weer herenigd worden. Hier ondervond Hein pas goed het verschil tussen katholiek en protestant. Pater Desiderius vertelt: "Tussen de jeugd van het protestante Olst en het katholieke Boskamp was nog wel eens rivaliteit. Soms fietste zo’n groepje kwajongens naar ons dorp. Tussen de handvaten van de fietssturen hadden ze elastiek gespannen. Met deze katapulten schoten ze stenen naar mij en mijn vriendjes en dan riepen ze ons nare dingen toe zoals: Papen sta niet zo te gapen! Veel kinderen van ons dorp vonden het dan ook heel griezelig als ze voor hun ouders een boodschap moesten doen in Olst. Vooral als we langs hun kerk moesten, fietsten wij extra snel".

Boskamp was toen eigenlijk niet meer dan één straat met een café, een paar winkeltjes en een school maar er was er ook een mooie grote kerk; Hein mocht er weer misdienaar zijn. Hier was zijn eerste kennismaking met paters van het Trappistenklooster Sion uit Diepenveen, zij assisteerden regelmatig de pastoor met lezingen en de communieuitreiking. De paters maakten indruk op hem en na hier en daar wat informatie te hebben ingewonnen wijzigde zijn toekomstplan: Afrika werd verruild voor Sion.

Sion werd zijn nieuwe ‘thuis’

Toch was het niet zo eenvoudig om te mogen intreden want eerst moest een studie in het klooster van Echt in Limburg gevolgd worden. Zo’n studie kostte wel driehonderd gulden per jaar en vader verdiende bij Hunink maar tien gulden per week. Toen vader echter van Hein begreep dat het geen bevlieging was besloot hij rijke kennissen om een bijdrage te vragen. Vooral door mijneer Van der Poel, die zijn baas was bij Hunink, kwam het geld uiteindelijk bijeen.

Tot zijn zestiende jaar studeerde hij op het religieuze college in Echt. Tijdens de vakanties verbleef Hein altijd een paar dagen in klooster Sion om zoveel mogelijk kennis te nemen van het kloosterleven. Ook was er dan een gesprek met de prior, die wilde alles weten over zijn studieresultaten en hij werd wat getest.

Dat testen was echt nodig want Trappist zijn was vooral in die dagen niet eenvoudig. Prior Jacobus probeerde dan in te schatten of Hein zich zou thuis voelen in de kloostergemeenschap waarin het leven toen uiterst sober was en een strenge tucht heerste.

*24 Uur per dag was er een absoluut stilzwijgen, alleen als het echt nodig was mochten de monniken spaarzaam communiceren met een gebarentaal. De filosofie daarvan was: "Het stilzwijgen brengt de kloosterling vanzelf tot overdenking van het hemelse" en " Door het stilzwijgen worden veel fouten vermeden". Een monnik koos voor een leven van bidden en werken ten dienste van God. Zeven keer per dag werd (en wordt ook nu nog) gezamenlijk door alle monniken in de kloosterkerk gebeden: 4.15u nachtwake~7.00u Lauden en Eucharistie~9.45u Terts~12.15u Sext~14.20u Noon~17.30u Vespers~19.30u Dagsluiting.

Binnen de kloostermuren moest toen altijd een serene rust zijn, lawaai maken was uit den boze, ook het tonen van emoties zoals lachen en huilen. De monniken waren totaal afgesloten van de buiten wereld, er was geen krant, radio of telefoon. Familie bezoek werd spaarzaam toegestaan. Het eten was enkel vegetarisch. De hygiëne was ook uiterst sober want alleen handen, voeten en gezicht werden met water en een stukje kleizeep gewassen. De monniken droegen dag en nacht hetzelfde habijt; eens in de twee weken werd het verschoond.

Pater Desiderius vertelt nu: "Toch voelde ik mij prettig in de groep en wist dat ik het fysieke juk kon dragen".

In 1928, vlak voor zijn vertrek naar Sion, zei vader "Hein, weet goed wat je doet. Je kunt je nù nog bedenken en pastoor worden, dan krijg je altijd op tijd je sigaartje en je wijntje", maar Hein was zeker van zijn zaak en zette door. Na een postulantenperiode van een maand trad hij in en werden zijn burgerkleren verruild voor novicekleding. Voortaan heette hij: ‘Desiderius’.

Er volgden een zgn. noviciaatperiode van twee jaar waarin veel gestudeerd moest worden en er geen contact met familie was toegestaan. De zwijgplicht moest voortaan in acht genomen worden, alleen tijdens de lessen mocht er gesproken worden. Uit een Frans boekje leerde je hoe de gebarentaal van de Trappisten functioneerde.

*Enkele voorbeelden van de gebarentaal:
voor het woord = vrouw = moest je met je wijs- en middelvinger langs je voorhoofd strijken. Het gebaar voor = brood = is een driehoek met je vingers maken, = arbeid = is twee vuisten op elkaar.

Ook alle leefregels van het klooster moesten geleerd en gerespecteerd worden. Elke monnik kreeg bij een overtreding een tuchtstraf. Voor een kleine overtreding moest hij een paar ‘Weesgegroetjes’ bidden. Voor ernstige overtredingen moest de monnik bijvoorbeeld voor de eetzaal plat op de buik gaan liggen en vervolgens moesten alle medebroeders dan bij het naar binnen gaan over hem heen lopen. Een andere straf was dat de overtreder tijdens de maaltijd de voeten van alle medebroeders moest kussen.

Pater Desiderius vertelt. "Ik was nog helemaal niet zo lang in het klooster toen ik vreselijke kiespijn kreeg, ik mòest naar een tandarts. De prior wist een afspraak voor mij te maken bij tandarts Rosendaal in Deventer. Gerrit Steerneman was de koetsier van Sion (hij woonde in de dependance van ons gastenhuis en hielp altijd met boodschappen doen en met allerlei klusjes). Snel reed hij mij met zijn koetsje naar de stad. Daar aangekomen wilde de tandarts twee kiezen trekken zonder verdoving, dat vond hij beter. Ik vond het goed maar o, wat een pijn deed ‘t! Het leek wel of hij wilde testen of ik echt niet zou vloeken. Gelukkig braken de kiezen niet af en lukte het om de nare dingen te trekken".

"Regelmatig waren er gesprekken met mijn geestelijke leider om de vorderingen te testen en om te controleren of mijn karakter sterk genoeg was om het zware sobere leven ten dienste van God vol te houden."

Na twee jaar werd door de hele gemeenschap over een novice gestemd of hij in de communiteit mocht blijven. Dat ging anoniem met balletjes: iedere broeder deed een wit of zwart balletje in een busje; als er meer dan tweederde wit bleek te zijn werd de novice goed genoeg bevonden voor nog eens drie jaar opleiding in het klooster. Na voltooiing van die periode volgde er nogmaals precies zo’n stemming met balletjes. Als de meerderheid van de paters weer ‘voor’ was dan werd hij aangenomen en mocht hij enkele dagen daarna ‘de Gelofte’ afleggen in een plechtige hoogmis dwz: -Gelofte van armoede en geen bezit. –Gelofte van gehoorzaamheid aan abt, overste en de regel. – Gelofte van het celibatair leven.

Sion kon in de eigen behoeftes voorzien

Pater Desiderius behoort tot de kloosterlingen met een goede vooropleiding, zij waren toen herkenbaar aan een gebroken wit habijt met daarover een zwart schouderkleed, ook wel scapulier genoemd. (Na het 2e Vaticaans Concilie in de jaren zestig, vorige eeuw, werd dit de dracht van alle bewoners van Sion). Deze paters moesten naast beperkte handarbeid voor het klooster zich bekwamen in de filosofie, theologie, kerkrecht, kerkgeschiedenis, Grieks, Latijn enz. enz. Door deze studie konden zij later zelf les geven aan medebroeders. Enkele paters volgden in Sion de priesteropleiding. Als de zes tot acht jaar durende studie met goed gevolg voltooid was volgde de priesterwijding in Utrecht. Daarna mochten ze, als daar om gevraagd werd, assisteren in de parochies van Raalte, Lettele, Schalkhaar of Boskamp.

Vooral in de oogsttijd moesten de paters meehelpen bij de arbeid op het land (zoals bij het hooien en het opbinden van rogge) anders zou men handen tekort komen ook al werden er in zo’n periode boerenknechten uit de omgeving ingehuurd.


Er waren toen ook zgn. lekenbroeders, herkenbaar aan hun andere, geheel bruine habijt. In aantal vormden zij ongeveer de andere helft van de communiteit. Vaak waren deze broeders afkomstig uit het arbeiders- of boerenmilieu en hadden weinig vooropleiding. Na de ‘Gelofte’ werden zij verantwoordelijk voor veel arbeid die gedaan moest worden in en rond het klooster. Dagelijks verrichtten zij acht uur lijfelijke arbeid; de rest van de dag was gevuld met gebed en geestelijke lezing.

Soms was er voor lekenbroeders die achter op het land werkten zelfs geen tijd om in de kloosterkerk te komen bidden, het was echter toegestaan om in zo’n situatie ter plaatse aan hun gebedverplichting te voldoen. Voor de korte gebedsdienst stelden zij zich dan plechtig in twee tegenover elkaar staande rijen op in het open veld.

Elk Trappistenklooster moet selfsupporting zijn, daarom was er in het klooster een eigen bakkerij, een wasserij, een schoenmakerij, een bibliotheek enz. enz. De kapperbroeder knipte elke maand het haar, het ‘Trappistenkransje’ werd dan weer mooi in model geknipt. Klooster Sion kreeg de meeste inkomsten uit opbrengsten van het boerenbedrijf. Het was daarom essentieel dat de boerbroeder een vakman was. Er werden koeien, varkens en kippen gehouden. De groentetuin en de boomgaard waren ook belangrijk maar meer om in de dagelijkse behoeften van Sion te voorzien, de kloosterlingen waren immers vegetariërs.

Pater Desiderius vertelt: "De varkens werden gehouden in de oude boerderij ‘het Vulik’; ik weet nog goed hoe dagelijks in een grote teil een smerige brei voor hen werd gebrouwen. Alleen van het kijken ernaar werd ik al misselijk, maar de varkens vonden het heerlijk. Onze fokstier was beroemd, ik had echter altijd angst voor het beest. Gelukkig hoefde ik alleen maar elke dag voor de kippen te zorgen."

*In 1934 overleed prior Jacobus, hij had het Sion zesendertig jaar sober en met strenge tucht geleid. Prior Gabriël tevens cantor van het Trappistenklooster ‘De Achelse Kluis’, volgde hem op. Mede door zijn toedoen werd het Diepenveense klooster in 1935 na een generaal kapittel door aartsbisschop Mgr. de Jong uit Utrecht in een plechtige mis verheven tot ’Abdij Sion’, hierdoor werd het helemaal zelfstandig en kreeg het veel meer aanzien. Abt Gabriël, zelf van boeren afkomst, nam de modernisering van het boerenbedrijf voortvarend ter hand, zo kocht hij ter vervanging van zeis en zicht meteen een, door paarden getrokken, gras- en maaimachine. Ook de kerk werd verfraaid en voorzien van een mooi pijporgel.

Pater Desiderius vertelt: "Hij was een hele goede cantor en gaf zelf twee keer in de week zangles aan ons, waardoor de gregoriaanse gezangen nog mooier werden. Van hem kreeg ik later de leiding over de kippenfarm en mocht ik ook wel eens Griekse les geven aan een aantal novicen".

"Ik weet nog goed dat wij bij de nationale verkiezingen in het schooltje van dorp Diepenveen moesten stemmen. Gerrit Steerneman had dan zijn koets extra mooi schoongemaakt en bracht ons er dan in groepjes naar toe. Het was altijd leuk om te doen, want van de abt kregen wij dan toestemming om te mogen praten en hij gaf ieder van ons twee sigaren. Één voor de heenweg en één voor de terugweg."

De Tweede Wereldoorlog

De bewoners van abdij Sion hebben weinig gemerkt van de inval van de Duitsers in ons land, alleen maar wat verre explosies en voorbij ronkende vliegtuigen. Echte strijd is er hier toen ook niet gevoerd, Salland behoorde namelijk niet tot onze eerste verdedigingslinie.

In de eerste jaren erna merkte je nauwelijks iets van de bezetting en het kloosterleven werd niet echt verstoord.

Pater Desiderius vertelt: "In de oorlog hadden wij naast de kloostermuur ook nog een maïsveldje. Ik was er met een novice aan het schoffelen toen hij tijdens een rustpauze voorstelde om wat over het aangrenzende landgoed de Kranenkamp te lopen. Daar aangekomen zag hij een bootje in de vijver. De novice wilde heel graag even proberen of hij kon roeien en vroeg mijn toestemming. We zaten nog maar net in het bootje toen plotseling onze Abt verscheen. Heel toevallig leidde hij daar net een groepje dames rond; hij liep voorbij zonder iets te zeggen maar keek met een afkeurende blik. We schrokken beiden enorm. De volgende dag was het kapitteldag en ik was voorbereid op een forse straf. Tijdens dat beraad zei vader Abt:….. moeten jullie nu eens horen, broeders, wat ik gisteren gezien heb. …..en hij vertelde het hele verhaal. Gelukkig was zijn oordeel mild en liep het met een sisser af".

De situatie werd pas echt anders toen de geallieerden vanuit Frankrijk succesvol oprukten naar ons land. Op last van de Duitse bezetter moest het Trappistenklooster ‘de Achelse Kluis’, bij de Belgische grens, sluiten. Liefdevol werden daarvan 50 bewoners in Sion opgenomen, nu had abt Gabriël de taak om 110 monniken door deze moeilijke tijden te voeren. (Eind 1944 werd ook nog de familie Struik, een protestant gezin met tien kinderen uit Schalkaar waarvan het huis in beslag was genomen door de SS, in Sion onderdak gegeven.)

Pater Desiderius vertelt: "Door de afwezigheid van kranten, radio ed. en onze zwijgplicht waren we nooit echt goed op de hoogte van hoe de oorlog verliep. Alleen de abt was beter geïnformeerd, want hij had wèl een radio in zijn kluis. Als er geallieerde successen waren, vertelde hij het ons. Wij konden en mochten onze blijdschap dan enkel tonen met een simpel handgebaar en een klopje op ons hart".

"In de laatste winter van de oorlog verschenen er bij ons aan de poort duizenden ‘etenhalers’ uit het westen. Het was onze eer om ze nooit teleur te stellen, al gauw kon dat alleen nog na verdere beperking van ons eigen karige eten. Deze mensen hadden om bij ons te komen vaak enorme afstanden gelopen waardoor hun voeten soms helemaal stuk waren en wij moesten ze dan verzorgen."

De situatie gaf steeds meer aanleiding tot zorgen; tot twee keer toe heeft de gemeenschap na een bevel van de Duitsers op het punt gestaan om klooster Sion te verlaten, maar vader Abt heeft het gelukkig kunnen verhinderen. Gevaar voor uitzetting bleef echter steeds aanwezig en het maakte de kloosterlingen bang voor wat hen te wachten stond. Ook omdat vanuit Schoonheeten steeds vaker de beruchte V1’s werden gelanceerd, die langs Sion richting Deventer vlogen. De eindbestemming behoorde de belangrijke geallieerde haven Antwerpen te zijn, maar ieder wist dat deze vliegende bommen nog wel eens eigenwijs konden doen.

Vlak voor de bevrijding werd het nog extra spannend, want de Duitsers hadden in de toren van de abdij een radio- en luisterpost ingericht. Ook omdat Duitse soldaten zich op het laatst dicht bij het klooster hadden ingegraven en met granaten de oprukkende Canadezen bij de Raalterweg bestookten, bestond het gevaar voor een geallieerd bombardement en daarom sliepen de monniken toen in de kelders van Sion. Uiteindelijk kwam het niet tot een grootschalig treffen en gelukkig trokken de Duitsers midden in de nacht van 10 op 11 april weg over de landerijen van Sion, via - wat nu de Bevrijdingsweg heet - richting Olst en daarna de IJssel over.

Pater Desiderius vertelt: "Al in de vroege morgen reden Canadese tanks in colonne naar onze poort. Vader Abt liep ze blij maar waardig tegemoet gevolgd door de hele communiteit. De commandant van de brigade sprong van de voorste tank, boog en kuste de ring van abt Gabriël. Wat was dat een verschil in beschaving ten opzichte van dat rommelige zootje Duitsers van de laatste maanden, die alleen maar hadden gegrauwd en gesnauwd! Wat waren wij opgelucht en blij! De gehele buurt van de Kranenkamp genoot daarna met ons van hun chocolade en sigaretten".

De woelige jaren zestig en de tijd erna

Na de bevrijding keerde het normale leven weer terug in het klooster. In 1952 werd pater Malachias de nieuwe abt. Hij was heel aardig, maar eigenlijk had hij een te zacht karakter voor de moeilijke tijden waarmee hij later geconfronteerd werd. De maatschappij veranderde sterk na de oorlog en het bijbehorende vrije denken begon ook langzaam binnen de kloostermuren door te dringen. Er waren nog wel nieuwe intredingen maar de meeste nieuwkomers konden het sobere leven van onze communiteit niet verdragen en vertrokken ook weer spoedig. Vooral na het Tweede Vaticaanse Concilie in de jaren zestig veranderden er heel veel regels in de orde, zo vervielen de regel tot afzondering van de buitenwereld en de zwijgplicht.

Doordat de kloosterlingen vrijer mochten leven en veel meer kontakten hadden met mensen buiten de poort raakten sommige broeders, die soms al jarenlang in de communiteit van Sion leefden, het spoor bijster en traden uit. Het gevolg was dat voor enkele taken hulp van buiten de kloostermuren nodig werd. Zo werd later het hele boerenbedrijf verpacht aan boer De Munnik. Hij nam zijn intrek in de dependance van het gastenhuis, dat overbodig was geworden. (Vroeger mochten hier vrouwelijke gasten van Sion logeren)

Pater Desiderius vertelt: "Die vernieuwingen hadden ook voordelen. Zo ging een lang gekoesterde wens van mij in vervulling, want toen ik 65 jaar werd mocht ik met een echt vliegtuig naar het bedevaartsoord Lourdes. Het was een reis om nooit te vergeten!"

"Historisch gezien waren er ongekend grote aantallen monniken en religieuzen die de kloosters bevolkten in Nederland in de periode 1850- 1950. De aantallen zijn sindsdien teruggelopen naar meer normale proporties. Generaties wisselen elkaar af. Ik ben de laatste monnik van Abdij Sion die nog de begintijd onder Dom Jacobus heeft meegemaakt. Ik heb in de loop van de tijd van veel broeders afscheid moeten nemen, maar ik heb ook nieuwe broeders mogen begroeten. Van de huidige achttien monniken op Sion is de helft ’nieuw’, dat wil zeggen: monniken die in de afgelopen tien tot vijftien jaar zijn binnengekomen, en die zijn gebleven!"

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

Naar boven.