Vorming. |
|
Teksten > Vormingsplan I en II |
Geroepen om omgevormd te worden naar het beeld van Christus
2 Korintiërs 3,18
RATIO INSTITUTIONISGoedgekeurd door de Generale Kapittels 1990
Proloog
1
Cisterciënzermonniken en -monialen zijn door God geroepen om Christus te volgen op de weg van het Evangelie zoals die (weg) wordt geïnterpreteerd door de Regel van Sint Benedictus en de traditie van Cîteaux.
Binnen een gemeenschap door de Heer samengeroepen waar Hij op een bijzondere wijze aanwezig is, laat ieder zich door Gods liefde vormen, elk naar de maat van de ontvangen genade.2
Intreden in het klooster is een beslissend moment in de geschiedenis van een leven waarin de roep van Gods eeuwige liefde reeds werd gehoord. Aan de verbintenis van het doopsel wordt aldus een nieuwe vorm gegeven.
Het doel van de monastieke weg is een groeiende omvorming van de persoon tot gelijkenis met Christus door de werking van Gods Geest.3
Als school voor de dienst van de Heer is elke communiteit geroepen het cisterciënzer-erfgoed en de getrouwe weergave van haar charisma te bewaren en door te geven aan hen die intreden. Tegelijk blijft zij voortdurend attent voor het manen van de Geest in het hart van iedere persoon, alsook voor zijn nood aan genezing.
4
In deze school van de liefde groeien monniken en monialen in nederigheid en zelfkennis. Zij leren beminnen naarmate zij de diepten van Gods barmhartigheid in eigen leven ervaren. Beetje bij beetje bevrijd van valse zekerheden groeien zij in afhankelijkheid van God en snellen met een verruimd hart voort langs de wegen van zijn dienst.
De moederlijke zorg van Maria, Moeder van Jezus en van de Kerk, komt hen daarbij te hulp. Zij is ons voorbeeld in de navolging van Christus.5
De Constituties van de Orde beschrijven in bijzonderheden de essentiële aspecten van de cisterciënzerspiritualiteit evenals de structuren het leven van de communiteit en van de Orde. Deze Ratio over de vorming in de "Cisterciënzerorde van de Strikte Observantie" bouwt verder op deze Constituties. Zij geeft de geestelijke beginselen en de concrete normen aan die gevolgd zullen worden binnen het geheel van de monastieke vorming in de Cisterciënzerorde, meer bepaald gedurende de verschillende stadia van de initiële vorming. Hoewel hoofdzakelijk bestemd voor vormingsverantwoordelijken, richt deze Ratio zich evenzeer tot alle leden van de Orde.
Deel I: De vormende rol van de cisterciënzerleefwijze
6
De praxis van de cisterciënzerleefwijze in haar verschillende aspecten is van fundamenteel belang om stap voor stap een authentieke cisterciënzermonnik te worden. In de schoot van de communiteit ontplooit zich de omvormende werking van Gods Geest. Doorheen de dagelijkse praktijk van de monastieke observanties en dankzij de pastorale zorg van de overste en van hen die zijn dienstwerk delen, reikt deze levenswijze de middelen aan om als persoon en als gemeenschap te groeien.
De vormende rol van de cisterciënzerleefwijze
I. Lectio divina, liturgie en arbeid
7
De verschillende aspecten van de cisterciënzerlevenswijze zoals gehoorzaamheid, nederigheid, ascese, eenzaamheid en stilte, voeren alle op hun manier naar die innerlijke vrijheid waardoor men de zuiverheid van hart en de ononderbroken aandacht voor God bereikt. Toch herkent men het cisterciënzercharisma vooral aan het heel eigen en delicaat evenwicht tussen lectio, liturgie en arbeid.
8
Vooral door hun lectio divina waaraan zij zich trouw op welbepaalde uren wijden, ontwaken monniken en monialen tot geloof in Gods aanwezigheid in hen en rondom hen. Op die manier wordt lectio die leidt tot meditatie, gebed en contemplatie, bron van voortdurend gebed en leerschool in de beschouwing. Hierdoor ontvangt de lezende de genade Gods Woord te incarneren in zijn leven dat zo helemaal omgevormd wordt. Als ascese van het verstand opent de lectio ook het hart tot een ononderbroken luisteren naar God.
9
In de liturgie vieren monniken in vreugde de Heer die hen bijeenbracht in gemeenschappen van lofzang en voorspraak. Uit de dagelijkse deelname aan het paasmysterie van Christus putten zij de kracht te groeien in een persoonlijk verstaan van hun monastieke roeping en in de broederlijke communio. De dagelijkse Eucharistie voedt het nieuwe leven, ontvangen in het doopsel en bekrachtigd door het vormsel. Het vieren van het Werk Gods waar het Woord wordt ontvangen in gemeenschap, is een weg naar ononderbroken aandacht voor God; de viering van het Werk Gods wordt zo school van voortdurend gebed.
10
Door arbeid, vooral handenarbeid, nemen monniken en monialen vreugdevol deel aan de scheppingsactiviteit van de Vader en weten zij zich verbonden met allen die werken, vooral met de armen. Hun arbeid die soms bezwaard wordt door vermoeidheid, spanning of frustratie, is deelname aan Christus' kruis. Als één van de voornaamste middelen om de gemeenschap te dienen en zijn verantwoordelijkheid jegens haar op te nemen, wordt de arbeid een sterke factor van eenheid. Als onderdeel van persoonlijke discipline bevordert hij de gezondheid van geest en lichaam en stimuleert de groei naar volwassenheid. In het onmisbaar klimaat van eenvoud en vrede wordt arbeid een gunstige plaats waar men zich wijdt aan het ononderbroken gebed vanuit de leerschool van lectio en liturgie.
De vormende rol van de cisterciënzerleefwijze
II. De gemeenschap die vormt
11
Allen die in gemeenschap leven, delen de verantwoordelijkheid voor
* haar eenheid,
* haar dynamische trouw aan het cisterciënzercharisma en
* haar bekwaamheid alle leden van het nodige te voorzien om
menselijk en geestelijk te groeien naar de volheid van de liefde.12
Het vermogen van een communiteit nieuwe leden te vormen hangt voor een groot deel af van haar eenheid van geest, zodat een gemeenschappelijke oriëntatie kan worden overgedragen aan nieuwe generaties. Bij gebrek aan eenheid stoten de vormingsverantwoordelijken op moeilijkheden. De gemeenschap moet zich bijgevolg voortdurend inspannen te groeien naar een eenheid van geest die wortelt in een door allen gewaardeerd cisterciënzererfgoed. Op die manier kan elk concreet probleem van het dagelijks leven gesitueerd worden binnen een door allen gedeelde visie op het cisterciënzerideaal. Deze visie moet
* enerzijds gebaseerd zijn op de monastieke ervaring en
* anderzijds rekening houden met de verschillende generaties die
samen de gemeenschap uitmaken.13
Communautaire dialoog en uitwisseling, verschillende vormen van samen lezen van het Evangelie en broederlijk dienstbetoon kunnen belangrijke middelen zijn om een gemeenschap op te bouwen. Daardoor bekwamen haar leden zich in luisterbereidheid, worden zij geconfronteerd met ongelijke standpunten en aangemoedigd hun vaardigheid om zich uit te drukken, te ontwikkelen. Zij leren er moed houden bij problemen en geduld oefenen tegenover de trage tred van de gemeenschap. Zij trainen zich in zelfkennis en leren vergevensgezindheid bij onvermijdelijke conflicten. Dit alles schept een klimaat van onderling vertrouwen dat broederlijk dienstbetoon ten goede komt en bekering van leven bevordert.
14
Zoals dialoog een gemeenschap helpt tot zelfverstaan, zo hebben ook haar feestelijke vieringen een vormend karakter. Bij feestdagen of andere gelegenheden door het jaar betuigt een gemeenschap God dank voor Zijn gaven en erkent zij met vreugde dat allen één lichaam vormen en één geest.
De vormende rol van de cisterciënzerleefwijze
III. De pastorale zorg van de overste
15
Omdat de taak van geestelijk vaderschap op hen rust, dragen abten en abdissen de verantwoordelijkheid hun gemeenschap naar eenheid te leiden en er het cisterciënzercharisma tot wasdom te laten komen. Door hun onderricht ontwikkelen zij de identiteit van de gemeenschap. Door hun bestuur scheppen zij de nodige voorwaarden voor haar vorming. Door hun pastorale zorg trachten zij elke broeder te leiden, te dragen en waar nodig, genezing te bevorderen. Zij delen deze verantwoordelijkheid met al wie zij hebben uitgekozen hen in dit dienstwerk aan de gemeenschap bij te staan, speciaal de monniken die betrokken zijn bij de verschillende etappes van de initiële vorming.
16
Zowel bij de initiële als permanente vorming blijft een bestendige en regelmatige geestelijke begeleiding belangrijk. Het brengt de monnik tot waarachtige zelfkennis en zelfaanvaarding onder Gods blik. Met de ogen van het geloof trachten de monniken in hun overste Christus' vertegenwoordiger te herkennen.
17
Eeuwenoude wijsheid die zowel in de Regel van Sint-Benedictus als in de wetgeving van Kerk en Orde besloten ligt, schrijft een geleidelijke inwijding voor in het monastiek leven. De stappen van deze inwijding beogen de kandidaat te doen groeien als mens en als leerling van Christus.
De initiële vorming
I. Algemene princiepen
18
Volgens Sint-Benedictus zal men met de grootste zorg onderzoeken of zij die intreden werkelijk God zoeken, ijver hebben voor het Werk Gods, voor de gehoorzaamheid en bereid zijn te sterven aan zichzelf. Zo wijden de vormingsverantwoordelijken hen in een leven van voortdurend gebed in. Zij leren hen liefde op te vatten voor het Werk Gods en daaruit een ruim deel van hun geestelijk voedsel te puren. Zij leiden hen op hun tocht om naar Christus' voorbeeld hun kruis te dragen.
19
Een regelmatig beraad omtrent hen die in vorming zijn, wordt sterk aanbevolen aan de overste, de novicenmeester en één of andere door de overste aangeduide monnik. Het doel van dit vormingsberaad beoogt een goede coördinatie, continuïteit in de afgesproken handelwijze en de mogelijkheid in concrete situaties te steunen op een brede basis van ervaringen.
II. Het aanvaarden
20
Wie bij een gemeenschap wil aansluiten, wordt zowel door natuurlijke als bovennatuurlijke motieven geleid. Zij die hen ontvangen, zullen de aspiranten helpen Gods werkdadigheid in hun leven te onderscheiden en de aard van wat hen trekt. Een herhaald verblijf in het gastenhuis, bezinningsdagen en eventueel een stage in de gemeenschap zijn de gewone middelen bij dit onderscheid. Wie de christelijke leer onvoldoende zou kennen, wordt uitgenodigd zijn catechetische vorming aan te vullen.
21
Niet zelden wordt de neiging tot een dieper gebedsleven ervaren als een appel tot één of andere vorm van contemplatief religieus leven. Daarom worden de kandidaten uitgenodigd zich ernstig de vraag te stellen of God hen werkelijk roept tot het monastiek leven. Steeds zal men hen aanmoedigen zich helemaal aan God te geven, tot welke levensvorm Hij hen ook roept.
22
Als positieve tekenen op een cisterciënzerroeping wijzen, neemt de overste de kandidaat aan na ernstig overleg met de novicenmeester. Positieve tekenen van een cisterciënzerroeping zijn: een oprecht verlangen het leven van de communiteit te delen als een weg naar God, de nodige fysieke, mentale en affectieve gezondheid om deze levenswijze met vrucht te beleven en de "geestelijke gesteldheid" waarover C.46.1 het heeft: een nederige volgzaamheid die voortkomt uit geloof, hoop en liefde en die de kandidaat het verlangen ingeeft zich de dubbele dimensie eigen te maken van eenzaamheid en gemeenschap binnen het cisterciënzerleven en hiervoor als van nature open te komen. Uiteindelijk is de positieve beslissing van de plaatselijke overste om de kandidaat te aanvaarden ook een noodzakelijk criterium om zijn cisterciënzerroeping vast te stellen.
23
De kandidaten leggen een bewijs voor van hun doopsel en vormsel en het bewijs dat ze vrij zijn van welke verplichting jegens wie ook. De bepalingen van het canoniek recht orden gevolgd voor priesters en seminaristen, voor leden of ex-leden van Instituten van Gewijd Leven en voor allen die dispensaties nodig hebben. Men vrage ook een recent medisch attest. Geschikte psychologische testen verdienen soms aanbeveling.
III. Het postulaat
24
Kandidaten worden toevertrouwd aan de pastorale zorg van de novicenmeester. Gekozen om zijn ware liefde voor het monastiek leven en zijn bekwaamheid zielen te winnen, heeft deze de taak de kandidaten in te leiden in het monastiek leven. Tot zij het noviciaat verlaten, zal hij hen begeleiden op de monastieke weg. Hij draagt de verantwoordelijkheid voor de praktische organisatie van het noviciaat. Naast persoonlijke geestelijke gesprekken die hij regelmatig met de novicen voert, draagt hij zorg voor het leefklimaat in het noviciaat en geeft regelmatig les. Ook kan hij de groepsactiviteiten en het werk begeleiden.
25
De novicenmeester en die hem bijstaan betonen een waarachtige liefde voor de persoon en een diep respect voor Gods genade die in ieder werkzaam is. Met oog voor zijn gaven en capaciteiten en zonder zijn beperktheden en zwakheden over het hoofd te zien, trachten zij zijn groei te bevorderen. De vormingsverantwoordelijken moeten kunnen luisteren en er steeds op bedacht zijn onderricht te geven evenzeer door de kwaliteit van hun leven als door hun woord. Gewillig aanvaarden zij één of andere vorm van toezicht op de wijze waarop zij zich van hun taak kwijten.
26
Tussen abt en novicenmeester bestaat een hechte eenheid van geest, hart en oriëntatie. Zij hebben ook een diep respect voor elkaars taak binnen de gemeenschap. Samen formuleren zij de beleidslijnen in verband met het noviciaat en delen die mee aan de communiteit. Dit is belangrijk, gezien de medewerking en het vertrouwen van de gemeenschap ten opzichte van de vormingsverantwoordelijken van essentieel belang zijn.
27
Het postulaat is een tijd van initiatie en stilaan vertrouwd raken met het cisterciënzerleven. De novicenmeester leidt de postulanten in in het gebed, het Werk Gods en de lectio divina. Hij helpt hen ook moeilijkheden overwinnen, eigen aan een periode van fysiek en affectief afstand nemen van activiteiten en relaties die voordien een belangrijk stuk van het leven uitmaakten. Hoewel het postulaat geen studietijd is, mag het voor sommigen voor wie dit tot nog toe niet mogelijk was een kans worden hun catechetische kennis aan te vullen, zodat zij met meer vrucht kunnen deelnemen aan de lessen van het noviciaat. Iedere communiteit stelt een minimum tijdsduur vast voor het postulaat. Als de overste, na beraad met de novicenmeester, oordeelt dat de postulant klaar is en deze er ook naar verlangt, zal hij hem toelaten tot het canoniek noviciaat. Vooraf wint de overste het advies in van zijn raad.
IV. Het noviciaat
29
Het noviciaat is een tijd van persoonlijke assimilatie van het cisterciënzerleven. Door gebed, ascese, groei in zelfkennis en door deelname aan het gemeenschapsleven doen de novicen een diepere persoonlijke ervaring op van de cisterciënzerlevenswijze. Zij nemen hun menselijke en geestelijke ontwikkeling verder ter harte en groeien in een persoonlijke relatie met Christus.
30
Opdat deze tijd vrucht zou dragen, bouwen de novicen van meet af aan een open en vertrouwvolle relatie op met hun novicenmeester en hun overste. Dezen helpen hen door hun pastorale zorg, hun gebed en hun voorbeeld.
31
De novicen die in de regel een afzonderlijk deel van het klooster betrekken, leren door deze gemeenschapsbeleving elkaar op realistische wijze aanvaarden en liefhebben. Deze ervaring vormt de grondslag van hun integratie in de gemeenschap. Terwijl zij geleidelijk de gemeenschap leren kennen en deze ook hen beter leert kennen, zal de novicenmeester soms als middelaar moeten optreden om novicen en gemeenschap te helpen elkaar beter te begrijpen.
32
Met het noviciaat begint ook het monastiek studieprogramma. De lessen staan onder leiding van de novicenmeester en oriënteren zich naar de geestelijke noden binnen dit vormingsstadium, maar ze spelen ook in op het verdere monastiek studieprogramma. Bij de onderwerpen die men behandelt, vindt men: de Heilige Schrift, meer bepaald de psalmen; de liturgie, in het bijzonder het Getijdengebed met praktische aanwijzingen rond zang en voorlezing; de Regel van Sint-Benedictus; de geschiedenis van het monastiek en geestelijk leven, in het bijzonder het cisterciënzererfdeel; onderricht in het gebed en de lectio; de geloften en de betekenis van het religieus leven; een inleiding in het christelijk mysterie en de christelijke leer; de Constituties en Statuten van de Orde.
33
Het noviciaat blijft een proeftijd en het is niet abnormaal dat novicen weggaan. De novicenmeester toont begrip en sympathie voor de aarzelende zoektocht van hen die twijfelen aan hun roeping; hij helpt hen een beslissing nemen op zo'n manier dat zij -liever dan hun heengaan te beschouwen als een mislukking- het klooster verlaten met de bereidheid de Heer te dienen op de weg die Hij hen zal wijzen. Als men een novice moet vragen het klooster te verlaten, helpt men hem dit niet op te vatten als een verwerping, maar als de nuchtere vaststelling dat er op dat moment geen positieve tekenen zijn van een cisterciënzerroeping in die bepaalde gemeenschap. Hem in dit geval toestaan langer te blijven, zou neerkomen op een vals medelijden dat op langere termijn eerder kwaad en onrecht berokkent, zowel aan de novicen als aan de gemeenschap.
34
Tegen het einde van het noviciaat, wanneer de novicen eraan toe zijn zich aan de Heer toe te wijden en zich aan de gemeenschap te binden door de monastieke professie, maken zij hun vraag aan de overste kenbaar. Deze onderzoekt met de novicenmeester ieder geval afzonderlijk vooraleer het verzoek aan het conventueel kapittel ter stemming voor te leggen. Indien nodig kan voor sommigen de professie met zes maanden uitgesteld worden na het einde van het tweede noviciaatsjaar. Naar plaatselijke omstandigheden kunnen de geprofesten nog een tijd in het noviciaat blijven.
35
Voor de communiteit is stemmen voor een professie een belangrijke manier om haar verantwoordelijkheid uit te oefenen. Overste en novicenmeester stellen daarom alles in het werk opdat deze akte van het conventueel kapittel meer zou zijn dan louter formaliteit. De nodige discretie in acht nemend, vertellen zij het kapittel in grote lijnen de evolutie van iedere novice. Maar bovenal zal de gemeenschap er zich van bewust blijven dat haar houding tegenover de novicen een zeer grote rol speelt: welwillende openheid, respect, genegenheid en begrip voor ieder van hen.
V. De tijdelijke professie
36
Novicen die hun eerste geloften uitspreken, staan nog aan het prille begin van hun monastiek leven. Zij hebben daarom nood aan de aandacht en bijzondere hulp van de gemeenschap.
37
Zijn ze met meerderen dan zullen de onderlinge relaties van de tijdelijk geprofesten een belangrijk element zijn van hun vorming Deze relaties moeten evenwel gezond blijven en open naar de rest van de communiteit. Een verantwoordelijke wordt hun gegeven die de eenheid en liefde bevordert, lessen geeft en de activiteiten van de groep organiseert. De tijdelijk geprofesten zelf zijn verantwoordelijk voor een klimaat van vriendschap en broederlijke steun onder elkaar.
38
De taak van de verantwoordelijke van de tijdelijk geprofesten is de begeleiding van hen die de min of meer besloten noviciaatskring verlaten en nu meer hun eigen ritme moeten zoeken in de beleving van het communiteitsleven. De verantwoordelijke bekijkt met hen hun ervaring van monastiek leven binnen de communiteit: het gebedsleven, roeping, geloften, studies, arbeid en het aanvaarden van verantwoordelijkheden. De tijdelijke professie is een beslissende groeifase. Daarom is het belangrijk dat de tijdelijk geprofesten bij de verantwoordelijke begrip vinden, een warm hart en bemoediging, maar ook uitgenodigd worden zichzelf te overstijgen.
39
Deze vormingsperiode bouwt voort op de voorafgaande en vult die aan op een minder gestructureerde wijze en wordt gespreid over een langere periode. De tijdelijk geprofesten leren er te handelen vanuit innerlijke criteria. Zij hebben ook een groter aandeel in activiteiten en verantwoordelijkheden binnen de gemeenschap.
40
Het monastiek studieprogramma brengt de tijdelijk geprofesten enerzijds tot een levendiger kennis van de geloofsinhoud en van het monastiek erfgoed en nodigt hen anderzijds uit tot diepgaander bezinning op hun eigen overtuigingen en waarden. Men mag ervan verwachten dat het blikveld, waarbinnen zij hun eigen ervaringen kunnen plaatsen, ruimer wordt en dat zij bepaalde objectieve criteria verwerven waaraan zij eigen oordeel en mening kunnen toetsen.
41
Ofschoon het geleidelijk opnemen van verantwoordelijkheid in de gemeenschap het kenmerk is van de periode van de tijdelijke professie, zal men de tijdelijk geprofeste toch geen taken of verplichtingen opdragen. Rekening houdend met de concrete omstandigheid van de gemeenschap, zal men hen van harte tijd gunnen voor studie en lessen. Eén of andere vorm van controle kan op zijn plaats zijn, hetzij als stimulans voor ernstig werk, hetzij als noodzakelijke voorwaarde voor voortgezette studies, vooral indien deze buiten het klooster plaatsvinden. Het is goed er zich van te vergewissen of de roeping van de tijdelijk geprofeste vrucht begint te dragen in leven en regulariteit: haalt hij voordeel uit het gebed, uit de lectio, het Werk Gods, de arbeid en de opmerkingen die hem worden gemaakt; is er toeleg op dit alles. Ook de kwaliteit van zijn relaties met oversten, ouderen, broeders en novicen, de beheersing van zijn temperament en emoties en de ontwikkeling van zijn menselijke rijpheid mag men als een teken beschouwen van zijn medewerking met het charisma van zijn roeping.
42
Basiscursussen voor tijdelijk geprofesten zijn: de Heilige Schrift, het cisterciënzererfgoed, wijsbegeerte, dogmatische theologie, moraaltheologie, patrologie en liturgie. Evenals de grote thema's van de cisterciënzerspiritualiteit, wordt deze materie via lessen, audio- of videocassettes of op een andere wijze overgebracht. Ook in andere disciplines kan les gegeven worden: methodologie, kerkgeschiedenis, theologie van het monastiek leven, spiritualiteit, godsdienstgeschiedenis, kerkelijk recht en de verschillende menswetenschappen. Voor het lezen van Schrift en Vaderteksten kan een inleiding in de oorspronkelijke talen zeer nuttig zijn. Ook kennis van moderne talen valt voor sommige hierboven vermelde disciplines aan te bevelen.
43
Gezien de aard van het cisterciënzerleven is het aan te bevelen bij de studenten een smaak voor persoonlijke studie te ontwikkelen. In sommige gevallen zullen de studies in deze periode hoofdzakelijk privé gebeuren onder toezicht van bekwame begeleiders. In ieder geval is het essentieel het ontvangen onderricht aan te vullen met persoonlijk werk.
44
In grote lijnen licht de verantwoordelijke van de tijdelijk geprofesten de overste en andere opleidingsverantwoordelijken in omtrent de ontwikkeling van de tijdelijk geprofesten. In geval van hernieuwing van tijdelijke geloften is het wenselijk dat de overste dit in zijn raad bespreekt, alhoewel een stemming niet verplicht is. Wanneer hij een tijdelijk geprofeste niet wil toelaten tot een volgende professie, is hij echter verplicht het advies van zijn raad in te winnen. Naar het eind van de periode van tijdelijke professie houdt men een grondiger onderzoek betreffende de roeping van de tijdelijk geprofesten.
45
Tegen het einde van de periode van tijdelijke professie vraagt de tijdelijk geprofeste uit eigen beweging aan de overste plechtige professie te mogen afleggen. Met de verantwoordelijke en de professoren zal de overste zijn geestelijke en menselijke vooruitgang onderzoeken: of er genoeg menselijke rijpheid aanwezig is om een vrije en verantwoorde binding aan te gaan zodat hij trouw zijn toewijding kan beleven doorheen de vele moeilijkheden en ontwikkelingen die de geestelijke weg kenmerken en kan hij de communiteit in haar eigen identiteit aanvaarden en is hij bereid haar te dienen. Indien de overste bij de tijdelijk geprofeste deze eigenschappen samen met een vordering in het gebedsleven vaststelt, zal hij hem ter stemming aan de gemeenschap voordragen.
46
De nieuw geprofesten kunnen zolang in de groep van de tijdelijk geprofesten blijven tot de overste oordeelt dat de doelstellingen van deze periode bereikt zijn. Daarna gaan ze volledig over naar de gemeenschap. Het verdient aanbeveling dat zij iemand uitzoeken die zij vertrouwen en wiens oordeel zij achten. Bij moeilijkheden vragen zij hem ongedwongen om raad. Dit dienstwerk van geestelijke begeleider kan door de overste of een ander ervaren lid van de gemeenschap uitgeoefend worden.